eV2b: K4 NK: Grammatik regelmatige werkwoorden

Herzlich Willkomen eV2b
Dienstag 14. Dezember 2021
Meteologischer Winter / Astronomischer Herbst
Woche 50:
4 Unterrichtstunden bis zum neuen Jahr
Du brauchst: deinen Laptop / Buch
1 / 53
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Herzlich Willkomen eV2b
Dienstag 14. Dezember 2021
Meteologischer Winter / Astronomischer Herbst
Woche 50:
4 Unterrichtstunden bis zum neuen Jahr
Du brauchst: deinen Laptop / Buch

Slide 1 - Slide

Was machen wir heute?

* Video: Adventskalender
* Erklärung: Grammatik: seite 114 + 115
* Hausaufgaben machen: 18, 19, 20, 21 en 22
 (Zusammen Übung 22)
* Formative Prüfung
* FILM: the Grinch






Slide 2 - Slide

Aan het eind van deze les..
*weet je de ontstaansgeschiedenis van de Adventskalender
*weet je de regels rond het vervoegen van zwakke werkwoorden

Slide 3 - Slide

Adventskalender:
wat weet je ervan?
heb je er eentje, zo ja welke?

Slide 4 - Mind map

8

Slide 5 - Video

00:43-00:48
üblich - gewoonlijk

Slide 6 - Slide

01:28
De adventskalender is bedacht om af te tellen naar Kerst. Maar voordat deze op de markt kwam, hadden ze andere methodes om dit te doen. Hoe telden ze vroeger NIET af naar kerst?
A
Er stonden streepjes op de kaars en brandden elke dag tot het volgende streepje.
B
Ze brandden elke dag een kaarsje en met kerst hadden ze 24 kaarsjes gebrand.
C
Ze legden elke dag een strootje in de wieg van baby Jezus zodat hij op kerst een vol wiegje had.
D
Ze schreven streepjes op de deurpost met een krijtje en elke dag moest je er eentje wegvegen.

Slide 7 - Quiz

01:44
Wat was het probleem rond de genoemde manieren van aftellen naar kerst - meerdere antwoorden goed
A
Je moest wel kunnen tellen.
B
Op een gegeven moment werd het saai en maakte het niet meer uit hoe lang het duurde voordat het kerst was.
C
Het kostte geld en energie voor de ouders en dat was in die tijd toch best wel veel gevraagd.
D
Wat als je er eentje vergat?

Slide 8 - Quiz

02:22
Wat was het briljante idee van de moeder van Gehrard?
A
Ze naaide 24 sigarenbandjes op een karton. Zo kon hij ondertussen sparen.
B
Ze maakte 24 crusli-ringen op een karton. Met kerst konden ze dan heerlijk pasta eten.
C
Ze naaide 24 koekjes op een blad karton. Elke dag kon hij er eentje van eten.

Slide 9 - Quiz

03:00
Wat was volgens de volwassen Gehrard het belangrijkste waar de kalender aan moest voldoen?
A
De kalender moest tenminste 24 heerlijke koekjes bevatten anders zou een kind het alsnog vergeten.
B
De kalender moest zo tof zijn dat niemand zou vergeten een vakje door te strepen.
C
De kalender moest betaalbaar zijn voor ieder kind, zodat iedereen er gebruik van kon maken.

Slide 10 - Quiz

03:09-03:14
mitarbeiter - mederwerker

Slide 11 - Slide

03:47
Hoe stak de eerste officiële adventskalender in elkaar?
A
2 kartonnen, waarvan eentje met plaatjes die je kunt uitknippen en kunt plakken op het andere.
B
2 kartonnen, waarvan de ene deurtje had en je op die manier elke keer een ander plaatje kon zien.
C
2 kartonnen en daartussen kon je dan verschillende koekjes of andere snoepjes verstoppen

Slide 12 - Quiz

04:04
In welk jaar werd deze kalender gedrukt? - nur Zahlen (alleen getallen)

Slide 13 - Open question

Volgende les wil ik meer info over...
(ja je moet iets kiezen :-))
Weihnachts-markt
Weihnachts-plätzchen
Deutsche Weihnachts-gebräuche

Slide 14 - Poll

Ik wil dan over dat onderwerp ...
lezen
praten
schrijven
kijken/luisteren

Slide 15 - Poll

regelmatige werkwoorden / zwakke werkwoorden in het Duits (Seiten 114-115)
ik
jij
hij / zij / het

wij
jullie
zij / u
Hoe was het ook alweer?
Persoonlijk voornaamwoorden =
Personal Pronomen

Slide 16 - Slide

regelmatige werkwoorden / zwakke werkwoorden in het Duits  (Seiten 114-115)
ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
ik
jij
hij / zij / het

wij
jullie
zij / u
Hoe was het ook alweer?
Persoonlijk voornaamwoorden =
Personal Pronomen

Slide 17 - Slide

Hoe was het ook alweer?

hij =
A
er
B
sie
C
es
D
du

Slide 18 - Quiz

Vertaal: jullie (auf Deutsch)

Slide 19 - Open question

zwakke werkwoorden (Seiten 114-115):
hele werkwoord = spielen

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
STAM
spiel -
spiel - 
spiel - 

spiel - 
spiel - 
spiel - 
STAP 1: 
maak de stam van het werkwoord dus min -en

Slide 20 - Slide

voorbeeld van zwak werkwoord  = spielen

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
STAM
spiel -
spiel - 
spiel - 

spiel - 
spiel - 
spiel - 
STAP 2: 
plak de juiste uitgang achter de juiste persoon
uitgangen
e
st 

en 
en 

Slide 21 - Slide

hele werkwoord = spielen

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
STAM
spiel -
spiel - 
spiel - 

spiel - 
spiel - 
spiel - 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

(f
e)
e
st 

en 
en 

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Stappenplan 
Werkwoordvormen regelmatige werkwoorden      (tegenwoordige tijd / das Präsens)

1. Begin met het bepalen van de stam. Hoe doe je dat?
2. Bepaal welke om welke werkwoordvorm het gaat (dmv persoonlijk voornaamwoord of zelfstandig naamwoord).
3. Kies de juiste uitgang.

Slide 24 - Slide

Snap je het?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 25 - Poll

Slide 26 - Slide

Vul de juiste vervoeging van "machen" in:
Er .... die Prüfung.
A
machen
B
macht
C
mache
D
machst

Slide 27 - Quiz

lieben
... du deine Freundin?
A
liebe
B
lieben
C
liebt
D
liebst

Slide 28 - Quiz

lieben
Warum ... er Fußball so sehr?
A
liebt
B
liebe
C
lieben
D
liebst

Slide 29 - Quiz

wohnen
Du ... in Australien
A
wohnen
B
wohne
C
wohnst
D
wohnt

Slide 30 - Quiz

Snap je het?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 31 - Poll

machen
Peter, ... du das Fenster zu?

Slide 32 - Open question

wohnen
... du nicht bei mehr bei deinen Eltern?

Slide 33 - Open question

schicken
Tina ... ihrer Familie eine Karte.

Slide 34 - Open question

sitzen
Wo im Klassenzimmer .... du?

Slide 35 - Open question

BIJZONDERHEDEN

Slide 36 - Slide

Slide 37 - Slide

werkwoorden met stam  eindigend op -ß / -s / -ss / -x / -z

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
fixen
STAM
fix -
fix
fix - 

fix- 
fix - 
fix- 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

(f
e)
e
s t 

en 
en 
heißenSTAM
heiß -
heiß
heiß - 

heiß - 
heiß - 
heiß - 
(f
e)
e
s t 

en 
en 

Slide 38 - Slide

werkwoorden met stam  eindigend op -ß / -s / -ss / -x / -z

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
fixen
STAM
fix -
fix
fix - 

fix- 
fix - 
fix- 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

(f
e)
e
s t 

en 
en 
heißenSTAM
heiß -
heiß
heiß - 

heiß - 
heiß - 
heiß - 
(f
e)
e
s t 

en 
en 

Slide 39 - Slide

werkwoorden met stam  eindigend op -d of -t

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
reden
STAM
red -
red - 
red - 

red - 
red - 
red - 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

wartenSTAM
wart -
wart - 
wart - 

wart - 
wart - 
wart - 

Slide 40 - Slide

werkwoorden met stam  eindigend op -d of -t

ich 
du
er / sie / es

wir
ihr
sie / Sie
reden
STAM
red -
red - 
red - 

red - 
red - 
red - 
Ezelsbrug is: 
(fe)esttenten

(f
e)
e
est
e

en 
et 
en 
wartenSTAM
wart -
wart - 
wart - 

wart - 
wart - 
wart - 
(f
e)
e
est
et 

en 
e
en 

Slide 41 - Slide

Was stimmt?
"reden"
Marco ... sehr lange.
A
reden
B
redt
C
redet
D
redest

Slide 42 - Quiz

Wanneer komt er een extra "e" bij werkwoorden met een stam die eindigen op -d of -t
A
ich, du, er/sie/es
B
du, er/sie/es, ihr
C
du, er/sie/es, wir
D
ich, er/sie/es, wir

Slide 43 - Quiz

Welke vorm klopt?
du ...
A
heißt
B
heiße
C
heißtest
D
heißst

Slide 44 - Quiz

antworten
Du .... immer korrekt!

Slide 45 - Open question

reisen
Wir ... nächstes Jahr nach Japan.

Slide 46 - Open question

Snap je het?
Ik snap het
Ik snap het een beetje
Ik snap het niet

Slide 47 - Poll

Hausaufgaben nächste Stunde
Hausaufgaben machen: 18, 19, 20, 21, 22
18a: onderstreep de werkwoorden
18b: zet de juiste vorm op de juiste plek en zorg dat uitgang los benoemd is.
19: vertaal en vul in
20: vertaal en vervoeg naar de juiste vorm 
   In jedem fünften Haus .... eine Katze > Eine Katze = zij dus wohn + t
21: vertaal, vervoeg en vul in (ook sterke werkwoorden haben/sein)
22: vertaal, vervoeg en vul in (ook sterke werkwoorden en persoonlijk voornaamwoorden)


Slide 48 - Slide

1 die Sprache
2 Chemie
3 am Samstag
4 ein bisschen
5 gehen
6 wer
7 siebte
8 nachmittags
9 nächste Woche
10 Viertel nach vier
11 Viertel vor sieben
 12 halb eins
 

1 de opdracht
2 de pen
3 ziek
4 klaslokaal

5 nie
6 wach
7 also
8 nur

1 die (Musik eindigt op -ik = vrouwelijk 
2 das (Fach = het-woord = onzijdig) 
3 der (Hengst = mannelijk dier = ml) 
4 die (Lehrerin is vrouwelijke beroep)
 
1 die Taxis
2 die Söhne
3 die Hefte
4 die Pausen




Lidwoord in meervoud is altijd vrouwelijk

Slide 49 - Slide

Und jetzt:
machen wir Übung 22? / schauen wir 'the Grinch' 

Slide 50 - Slide

Hausaufgaben nächste Stunde
Hausaufgaben machen: 18, 19, 20, 21, 22
18a: onderstreep de werkwoorden
18b: zet de juiste vorm op de juiste plek en zorg dat uitgang los benoemd is.
19: vertaal en vul in
20: vertaal en vervoeg naar de juiste vorm 
   In jedem fünften Haus .... eine Katze > Eine Katze = zij dus wohn + t
21: vertaal, vervoeg en vul in (ook sterke werkwoorden haben/sein)
22: vertaal, vervoeg en vul in (ook sterke werkwoorden en persoonlijk voornaamwoorden)


Slide 51 - Slide

Zum Schluß:
Laat zien dat je het begrepen hebt!
Schrijf hieronder een vervoeging naar keuze met een persoonlijk voornaamwoord naar keuze.

Slide 52 - Open question

Slide 53 - Slide