Cursus 7 Spelling Par. 10 en 11

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app
1 / 14
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 14 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom!
Op tafel heb je liggen:
  • Laptop: klaar om van start te     gaan. (Magister -> Leermiddelen -> Nieuw Nederlands KGT)
  • Eventueel schrift met etui
  • Ga naar www.lessonup.app

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen vandaag?

  • Lesdoelen bespreken
  • Terugblik vorige les
  • Opdracht met de laptop 
  • Tijd over? Start met het huiswerk
  • Afsluiten

Slide 2 - Slide

Lesdoelen
Verder met de cursus Grammatica ~ Spelling
 
  • Paragraaf 10 en 11:
      Persoonsvorm verleden tijd van zwakke en sterke    werkwoorden

Slide 3 - Slide

Terugblik vorige les
  • Het gebruik van hoofdletters;
  • Het gebruik van leestekens: punt, vraagteken, uitroepteken;
  • Woorden spellen die eindigen op een -d of een -t;
  • Meervouden spellen
  • Verkleinwoorden
  • Persoonsvorm (pvtt)
  • Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 4 - Slide

Paragraaf 8 Persoonsvorm (t.t.)

Slide 5 - Slide

Paragraaf 9 ~ Sterke en zwakke werkwoorden
Er zijn sterke en zwakke werkwoorden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet je weten wat het verschil is tussen beide soorten.

  • Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank:
       lopen → liepen; ruiken → roken; zoeken → zochten.

  • Zwakke werkwoorden veranderen in de verleden tijd niet van klank:
       hopen → hoopten; praten → praatten; spelen → speelden; 
       luisteren → luisterden.

Theorie
Sterke en zwakke werkwoorden

Slide 6 - Slide

PV verleden tijd (pvvt) zwakke werkwoorden

Slide 7 - Slide

PV verleden tijd zwakke werkwoorden
Aanpak als je twijfelt over -te of -de(n)



  • Neem het hele werkwoord (floppen; lachen; weven; plagen).
  • Haal er -en van af: floppen – -en -> flopp; plagen – -en -> plag.
  • Is de laatste letter een t, x, f, k, s, ch of p (een medeklinker uit ’t ex-fokschaap)?
     Schrijf na de ik-vorm -te(n): flopte(n); lachte(n).
  • Is de laatste letter een andere medeklinker?
    Schrijf dan na de ik-vorm -de(n): plaagde(n); weefde(n).

Kijk voor meer uitleg over ’t ex-fokschaap en andere regels voor (werkwoord)spelling bij Handig!.




Slide 8 - Slide

PV verleden tijd (pvvt) sterke werkwoorden 
Zo schrijf je de persoonsvorm van sterke werkwoorden in de verleden tijd



  • Schrijf het woord zo kort mogelijk:
– lopen → liepen; blaas → blies.
  • Gebruik alleen dubbele letters (zoals -dd of -kk) als dat nodig is voor de uitspraak:
– rijden → reden; hebben → hadden.
  • Kijk naar het meervoud om erachter te komen of het woord op een -d of een -t eindigt:
ik bond, want: wij/jullie/zij bonden.
– hij beet, want: wij/jullie/zij beten.


Let op: een persoonsvorm in de verleden tijd eindigt nooit op -dt.



Slide 9 - Slide

Welk werkwoord is zwak?
A
zwemmen
B
luchten
C
lopen
D
vertrekken

Slide 10 - Quiz

Sterke werkwoorden zijn
werkwoorden die.....
A
van klank veranderen (bijv. lopen - liepen)
B
niet van klank veranderen (bijv. bellen - belden )

Slide 11 - Quiz

Een zwak werkwoord is
een werkwoord waarvan de klank
in de verleden tijd verandert.
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quiz

Van een werkwoord een voltooid deelwoord maken.
Welk voltooid deelwoord is juist bij het werkwoord HEBBEN
A
gehad
B
gehebben
C
gehat
D
gehebt

Slide 13 - Quiz

Aan de slag met het 
huiswerk
Cursus 7 Spelling

Par. 10 ~ PVVT Zwakke ww
Opdracht 1 t/m 5

Par. 11 ~PVVT Sterke ww
Opdracht 1 t/m 5



Slide 14 - Slide