V1 Grammatica 20 Persoonsvorm en zinsdelen

Welkom V1T



Grammatica 20
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom V1T



Grammatica 20

Slide 1 - Slide

Programma
  1. Dagopening
  2. 10 minuten lezen
  3. Waar staan we nu? Leerwerkcheck alles tot nu toe
  4. Afsluiting en vooruitblik

Slide 2 - Slide

10 minuten lezen

Slide 3 - Slide

Wat is de tekstsoort
van deze tekst?
Leg je antwoord uit.

Slide 4 - Mind map



Wat is het tekstdoel van deze tekst? Leg je antwoord uit.

Slide 5 - Mind map

Wat is grammatica?

Slide 6 - Mind map

Welke twee soorten ontleden onderscheiden we?

Slide 7 - Mind map

Welk(e) lidwoord(en) hoort/horen in de categorie bepaalde lidwoorden?

Slide 8 - Mind map

Grammatica 20 persoonsvorm en zinsdelen


  • Een paar lessen terug hebben jullie al aangegeven wat jullie geleerd hebben op de basisschool over grammatica.
  • Gelukkig stond daar al heel vaak de persoonsvorm en zinsdelen tussen. 
  • Die gaan we deze les herhalen/opfrissen!

Slide 9 - Slide

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord
C
een zelfstandig werkwoord
D
een gebeurtenis

Slide 10 - Quiz

Elke goede zin heeft een persoonsvorm.
A
waar
B
niet waar

Slide 11 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
A
Wat
B
Deze
C
Persoonsvorm
D
is

Slide 12 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

Hoe vind je ook alweer de persoonsvorm?
A
Hoe
B
vind
C
je
D
ook

Slide 13 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm kan in enkel- en in meervoud staan.
A
De persoonsvorm
B
kan
C
staan
D
meervoud

Slide 14 - Quiz

Wat is de persoonsvorm in onderstaande zin?

De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
A
De persoonsvorm
B
is
C
altijd
D
een werkwoord

Slide 15 - Quiz

Op welke drie manieren kun je de persoonsvorm in een zin vinden?

Slide 16 - Mind map

Wat is een zinsdeel?
A
Stukje uit een zin
B
Woorden die los staan
C
Stukje van een zin
D
Losse woorden

Slide 17 - Quiz

Hoe weet je of iets een zinsdeel is?
A
Het heeft als geheel dezelfde functie.
B
Het blijft in elke volgorde bij elkaar (als de betekenis niet verandert).
C
Het kan voor de persoonsvorm.
D
Alle antwoorden (A, B en C).

Slide 18 - Quiz

Alles wat voor de persoonsvorm kan staan, is dus een zinsdeel. Wat is in onderstaande zin zeker een zinsdeel?
Ik wil naar huis.
A
Ik
B
naar huis
C
wil
D
geen van allen

Slide 19 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Wanneer heb ik vakantie?
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 20 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Gisteren hebben mijn zus en ik pannenkoeken gebakken.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 21 - Quiz

Hoeveel zinsdelen heeft de volgende zin?

Vanmorgen kon ik moeilijk mijn bed uitkomen.
A
4 zinsdelen
B
5 zinsdelen
C
3 zinsdelen
D
6 zinsdelen

Slide 22 - Quiz

Ik heb nog moeite met:
de persoonsvorm vinden in een zin
de zin verdelen in zinsdelen
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite

Slide 23 - Poll

Ik kies het volgende huiswerk:
de persoonsvorm vinden in een zin: opdr. 1
de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 2
de persoonsvorm vinden in een zin én de zin verdelen in zinsdelen: opdr. 1 en 2
ik heb met zowel de persoonsvorm vinden als de zin verdelen in zinsdelen GEEN moeite: opdr. 3

Slide 24 - Poll

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les: woensdag 5 oktober
  • Huiswerk: leren p. 10, 14, 18, 22, 26, 28 en 82 + maken zelfgekozen opdr. op p. 83 (opdr. 1 / opdr. 2 / opdr. 1 & 2 / opdr. 3)
  • Meenemen: leesboek, boek, pen, schrift, plenda en LAPTOP
  • Programma: grammatica 20 onderwerp

Slide 25 - Slide