MSR fase 1, periode 4, les 4, als/dan, verwijswoorden

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

MSR fase 1

als/dan

verwijswoorden

In deze les

• Uitleg en oefeningen met als/dan
• Uitleg en oefeningen met verwijswoorden: die/dit, dat/deze
• Actieve werkvorm
• 2 opdrachten op papier

als - dan

als

• zo, even, hetzelfde, dezelfde

dan

• vergelijking: groter, langer, mooier, viezer, leuker enz.

Finland is een stuk groter ....... Nederland.

1. als
2. dan

We waren nauwelijks langer ...... tien minuten binnen!

1. als
2. dan

Suriname is toch vier keer zo groot ....... Nederland?

1. als
2. dan

Ach, meer ............ je best kan je niet doen.

1. als
2. dan

Is die salade vegetarisch? Dan bestel ik dezelfde ....... jij.

1. als
2. dan

Mijn cijfer voor gym was twee keer zo hoog ..... dat voor wiskunde.

1. als
2. dan

Barry wil veel liever met zijn handen werken ......... met zijn neus in de boeken zitten.

1. als
2. dan

In deze les

• Uitleg en oefeningen met als/dan
• Uitleg en oefeningen met verwijswoorden: die/dit, dat/deze
• Actieve werkvorm
• 2 opdrachten op papier

Verwijswoorden

die of dat

dit of deze

dat of wat

Waar verwijs je naar?

die of dat

die jongen (de-woord)

dat meisje  (het-woord)

dit of deze

deze jongen (de-woord)

dit meisje (het-woord)

wat

‘Wat’ gebruik je:

• bij een overtreffende trap;
  
• wanneer je terugverwijst naar de hele zin;
  
• wanneer je verwijst naar een onbepaald voornaamwoord.

wat

Het mooiste wat ik ooit gezien heb. (overtreffende trap)

Rick heeft de wedstrijd verloren, wat hij heel vervelend vindt. (terugverwijzing)

Alles wat net gebeurd is, zou niet mogen gebeuren. (onbepaald voornaamwoord)

Een weekend ... zo goed begint, kan vast niet meer stuk!

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Het standpunt waarmee ik het niet eens was, was ... over ontwikkelingssamenwerking.

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Kun jij de zin ontcijferen ... Ruud bovenaan deze pagina heeft gekrabbeld?

1. die
2. dat
3. dit
4. deze

Jeroen ging zomaar een uur eerder weg, .... zijn baas niet leuk vond.

1. die
2. dat
3. wat
4. deze

Een ziekte ... niet onderschat mag worden, is de ziekte van Pfeiffer.

1. die
2. dat
3. wat
4. deze

Slaapdronken stapte hij in zijn boxershort naar buiten, ... zijn buren nogal verbaasde.

1. die
2. dat
3. wat
4. deze

De hond ... daar loopt, heet Iza.

1. die
2. dat
3. wie
4. deze

De man .... het lot gekocht had. 

Ik kocht gister een konijnenhok, .... een goed idee bleek te zijn. 

Een weekend .... zo goed begint, kan niet meer stuk. 

die

dat

dit

wat

In deze les

• Uitleg en oefeningen met als/dan
• Uitleg en oefeningen met verwijswoorden: die/dit, dat/deze
• Actieve werkvorm
• 2 opdrachten op papier

Actieve werkvorm

• In tweetallen, 8 minuten spelen. 
• Bouw een zo hoog mogelijke toren. 
• Om beurten krijg je een vraag. 
• Goed? Leg een blokje. 
• Fout? Haal een blokje weg. 

Stort de toren in door jouw toedoen? Begin opnieuw. 

In deze les

• Uitleg en oefeningen met als/dan
• Uitleg en oefeningen met verwijswoorden: die/dit, dat/deze
• Actieve werkvorm
• 2 opdrachten op papier

2 opdrachten op papier

• Maak de opdrachten op papier. 
• We kijken samen na.  

Opdracht 1

1.  als                        6. dan

2. dan                      7. als

3. dan                      8. dan

4. als                        9. als

5. als                       10. als

Opdracht 2

1.  dit                       6. die

2. dat                      7. die

3. dat                      8. deze

4. dat                      9. dit

5. dit                      10. dat

In deze les

• Uitleg en oefeningen met als/dan
• Uitleg en oefeningen met verwijswoorden: die/dit, dat/deze
• Actieve werkvorm
• 2 opdrachten op papier

In deze les

Klaar voor vandaag!

Tot de volgende les.