7.1 Stofeigenschappen

Hoofdstuk 7: Stoffen
Paragraaf 1: Stofeigenschappen
1 / 32
next
Slide 1: Slide
Natuurkunde / ScheikundeNatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, g, tLeerjaar 4

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Hoofdstuk 7: Stoffen
Paragraaf 1: Stofeigenschappen

Slide 1 - Slide

Wat gaan we doen deze les (kennen en kunnen)
  • Wat zijn stofeigenschappen?
  • Wat is de dichtheid van een stof
  • Welke fase overgangen zijn er (6)?
  • Kun je de fase overgangen beschrijven met de toestandsaanduidingen?

Slide 2 - Slide

Geef voorbeelden van stofeigenschappen

Slide 3 - Mind map

Welke toestanden ken je (3)

Slide 4 - Mind map

Welke faseovergangen ken je (6)

Slide 5 - Mind map

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de vloeistoffase?
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
condenseren

Slide 6 - Quiz

Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de gasfase?
A
sublimeren
B
vervluchtigen
C
condenseren
D
rijpen

Slide 7 - Quiz

Zijn faseovergangen een natuurkundig of scheikundig proces? Leg uit

Slide 8 - Open question

Faseovergangen

Slide 9 - Slide

Het ontstaan van wolken

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Condensatie en condenstatiekernen
  • Waterdamp gaat in de lucht condenseren bij een bepaalde temperatuur,  het dauwpunt.
  • Condensatiekernen zijn deeltjes in de lucht zoals stof en roet, waarop waterdamp sneller kan condenseren.
  • Door condensatie ontstaan kleine waterdruppeltjes, deze blijven in de lucht zweven.
  • Veel kleine druppeltjes samen vormen een wolk.
  • Bij condensatie vlak boven de grond spreken we van mist.

Slide 12 - Slide

De hoeveelheid water die koude lucht kan bevatten is groter / kleiner dan in warme lucht
A
groter
B
kleiner

Slide 13 - Quiz

Hoe heet de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren?

Slide 14 - Open question

Hoe ontstaat neerslag?
Bekijk het  filmpje op de volgende slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Als er op één dag 12,5 mm regen valt, hoeveel liter is dat dan per vierkante meter?
A
0,125 L
B
12,5 L
C
1,25 L
D
125L

Slide 17 - Quiz

Verdeling in wolk
In het plaatje hiernaast zie je in welke fase de watermoleculen zich bevinden bij een bepaalde temperatuur.

  • Hoe hoger in de lucht, hoe lager de temperatuur is.

  • Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.

  • Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag

Slide 18 - Slide

Neerslag
  • Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.
  • Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag.

  • Is de temperatuur onder de wolk hoger dan 0 graden Celcius dan valt er regen, hagel of sneeuw.
  • Vallen de druppels door een luchtlaag die onder het vriespunt ligt, dan raken de druppels onderkoeld.
  • Komen de onderkoelde druppels op een bevroren opeervlakte dan ontstaat ijzel

Slide 19 - Slide

Wanneer valt er sneeuw?
  • Bij een temperatuur van -12 graden Celsius in de wolk rijpt de waterdamp tot kristallen.
  • Hierbij zijn ook kristallisatiekernen (bv stofdeeltjes) nodig.
  • de ijskristallen groeien uit tot sneeuwvlokken.
  • Als ze zwaar genoeg zij vallen ze naar beneden.
  • Alleen bij een lage temperatuur blijven de kristallen bestaan, anders smelten ze en valt er regen.

Slide 20 - Slide

Wanneer valt er hagel?
  • Hagelsstenen ontstaan op grote hoogte.
  • Hier zijn sterke daal- en stijgstromen die de kristallen meevoeren.
  • Als ze in het deel van de wolk komen waar de temperatuur                              0 graden Celcius is, dan groeien de kristallen aan  (onderkoelde waterdruppels).
  • De ijskorrels worden dan zo zwaar dat ze naar beneden vallen

Slide 21 - Slide

Wanneer ontstaan er onderkoelde regendruppels?
A
Bij een temperatuur hoger dan 0 graden Celsius
B
Bij een temperatuur lager dan 0 graden Celcius
C
Bij een temperatuur van 0 graden Celsius

Slide 22 - Quiz

Klopt de volgende bewering?
Sneeuwvlokken ontstaan uit ijskristallen die tijdens het rijpen van waterdamp in een wolk.
A
ja
B
nee

Slide 23 - Quiz

Stofeigenschappen

Iedere stof heeft, net als mensen, eigenschappen. Denk bijvoorbeeld aan de kleur van een stof. Aan de hand van deze eigenschappen kunnen we stoffen ook herkennen.


Opdracht: Bedenk in tweetallen zoveel mogelijk stofeigenschappen. Noteer je antwoorden. Je krijgt hiervoor 3 minuten. Een aantal resultaten wordt klassikaal besproken.

Slide 24 - Slide

Zuivere stof vs mengsel

Slide 25 - Slide

Wat is geen stofeigenschap?
A
Kleur
B
Fase bij kamertemperatuur
C
Corrosiebestendigheid
D
Massa

Slide 26 - Quiz

Stofeigenschappen
Geur
Kleur
Oplosbaarheid
Geleidbaarheid
Dichtheid

Slide 27 - Slide

De massa = 10 g.
Het volume = 5 cm3.
Wat is de dichtheid?
A
5 : 10 = 0,5 g/cm3
B
10 : 5 = 2 g/cm3
C
5 x 10 = 50 g/cm3

Slide 28 - Quiz

De massa = 15 g.
De dichtheid = 3 g/cm3
Bereken het volume.
A
15 : 3 = 5 cm3
B
3 : 15 = 0,2 cm3
C
15 x 3 = 45 cm3

Slide 29 - Quiz

De dichtheid = 2,5 g/cm3.
Het volume = 4 cm3.
Bereken de massa.
A
4 : 2,5 = 1,6 g
B
2,5 : 4 = 0,625 g
C
2,5 x 4 = 10 g

Slide 30 - Quiz

Wat gaan we doen deze les (kennen en kunnen)
  • Wat zijn stofeigenschappen?
  • Wat is de dichtheid van een stof
  • Welke fase overgangen zijn er (6)?
  • Kun je de fase overgangen beschrijven met de toestandsaanduidingen?

Slide 31 - Slide

Maken

Ga de vragen van paragraaf 7.1 en 7.2 maken.

Gebruik je lesboek en deze presentatie

Slide 32 - Slide