This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.
Lesson duration is: 15 min
Items in this lesson
Hst 6 par. 3 Neerslag
Slide 1 - Slide
Even herhalen: In welke drie fasen komt water voor in de atmosfeer?
Slide 2 - Open question
Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de vloeistoffase?
A
smelten
B
stollen
C
sublimeren
D
condenseren
Slide 3 - Quiz
Hoe heet de overgang van de vaste fase naar de gasfase?
A
sublimeren
B
vervluchtigen
C
condenseren
D
rijpen
Slide 4 - Quiz
Zijn faseovergangen een natuurkundig of scheikundig proces? Leg uit
Slide 5 - Open question
Faseovergangen
Slide 6 - Slide
Het ontstaan van wolken
Slide 7 - Slide
Slide 8 - Video
Condensatie en condenstatiekernen
Waterdamp gaat in de lucht condenseren bij een bepaalde temperatuur, het dauwpunt.
Condensatiekernen zijn deeltjes in de lucht zoals stof en roet, waarop waterdamp sneller kan condenseren.
Door condensatie ontstaan kleine waterdruppeltjes, deze blijven in de lucht zweven.
Veel kleine druppeltjes samen vormen een wolk.
Bij condensatie vlak boven de grond spreken we van mist.
Slide 9 - Slide
De hoeveelheid water die koude lucht kan bevatten is groter / kleiner dan in warme lucht
A
groter
B
kleiner
Slide 10 - Quiz
Hoe heet de temperatuur waarbij waterdamp begint te condenseren?
Slide 11 - Open question
Hoe ontstaat neerslag? Bekijk het filmpje op de volgende slide
Slide 12 - Slide
Slide 13 - Video
Als er op één dag 12,5 mm regen valt, hoeveel liter is dat dan per vierkante meter?
A
0,125 L
B
12,5 L
C
1,25 L
D
125L
Slide 14 - Quiz
Soorten wolken
Er bestaan verschillende soorten wolken, kijk maar eens buiten naar boven of op het plaatje hiernaast. Je hoeft de namen niet uit je hoofd te leren, maar we gaan wel verder in op één daarvan.
Slide 15 - Slide
Verdeling in wolk
In het plaatje hiernaast zie je in welke fase de watermoleculen zich bevinden bij een bepaalde temperatuur.
Hoe hoger in de lucht, hoe lager de temperatuur is.
Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.
Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag
Slide 16 - Slide
Neerslag
Er valt geen neerslag als de lucht omhoog stroomt, de lichte druppels en ijskristallen worden weer omhoog gestuwd.
Als de druppels of ijskristallen te zwaar zijn om omhooggestuwd te worden valt er wel neerslag.
Is de temperatuur onder de wolk hoger dan 0 graden Celcius dan valt er regen, hagel of sneeuw.
Vallen de druppels door een luchtlaag die onder het vriespunt ligt, dan raken de druppels onderkoeld.
Komen de onderkoelde druppels op een bevroren opeervlakte dan ontstaat ijzel
Slide 17 - Slide
Wanneer valt er sneeuw?
Bij een temperatuur van -12 graden Celsius in de wolk rijpt de waterdamp tot kristallen.
Hierbij zijn ook kristallisatiekernen (bv stofdeeltjes) nodig.
de ijskristallen groeien uit tot sneeuwvlokken.
Als ze zwaar genoeg zij vallen ze naar beneden.
Alleen bij een lage temperatuur blijven de kristallen bestaan, anders smelten ze en valt er regen.
Slide 18 - Slide
Wanneer valt er hagel?
Hagelsstenen ontstaan op grote hoogte.
Hier zijn sterke daal- en stijgstromen die de kristallen meevoeren.
Als ze in het deel van de wolk komen waar de temperatuur 0 graden Celcius is, dan groeien de kristallen aan (onderkoelde waterdruppels).
De ijskorrels worden dan zo zwaar dat ze naar beneden vallen
Slide 19 - Slide
Wanneer ontstaan er onderkoelde regendruppels?
A
Bij een temperatuur hoger dan 0 graden Celsius
B
Bij een temperatuur lager dan 0 graden Celcius
C
Bij een temperatuur van 0 graden Celsius
Slide 20 - Quiz
Klopt de volgende bewering? Sneeuwvlokken ontstaan uit ijskristallen die tijdens het rijpen van waterdamp in een wolk.