wk 36: les 1 pv tt, pv vt

Dinsdag 6 september - 1AT1
  • 10 minuten stillezen
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd 
  • Aan de slag!










timer
10:00
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Dinsdag 6 september - 1AT1
  • 10 minuten stillezen
  • Huiswerkopdrachten bespreken
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd 
  • Aan de slag!










timer
10:00

Slide 1 - Slide

Vorige les heb je geleerd...
...hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet schrijven. 

Slide 2 - Slide

Deze les ga je leren...
...hoe je de persoonsvorm in de verleden tijd moet schrijven. 
...hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet schrijven. 

Slide 3 - Slide

De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
ik-vorm (+ t)
infinitief (wij-vorm)

"lopen" als trucje invullen.

Ik loop - hij loopt
Ik word - hij wordt
Ik beantwoord - hij beantwoordt


Slide 4 - Slide

De persoonsvorm in de verleden tijd
ik-vorm + te(n)
ik-vorm + de(n)

Gisteren rustte ik uit van een voetbaltraining. (ik-vorm + te)
Gisteren beantwoordde ik mijn mail. (ik-vorm + de)




Slide 5 - Slide

Gisteren (werken) wij allemaal aan ons huiswerk Nederlands.

Slide 6 - Open question

(worden, tt) hij altijd zo snel boos?

Slide 7 - Open question

Waarom (lachen) je broertje zo hard vorige week?

Slide 8 - Open question

Mijn oma (verhuizen) vandaag naar een bejaardenhuis.

Slide 9 - Open question

David (beantwoorden, vt) mijn appje erg snel.

Slide 10 - Open question

Op Texel (fietsen, vt) de leerlingen van het ATC het hele eiland over.

Slide 11 - Open question

De honden (krabben, vt) zich nadat ze in de bossen waren geweest.

Slide 12 - Open question

Aan de slag!
Nakijken: opdr. 6 (blz. 112)

Doen: account aanmaken bij
LessonUp.com
Gebruik je school-e-mailadres
6 a zat                          k lanceerde
 b durfden                   l neerviel
 c neerplofte              m berokkende
 d veroorzaakte         n haalde
 e monteerde            o dreigde
 f vernietigde             p begaf
 g leek                          q uitviel
 h kreeg
 i stortte
 j lag


 
 
 



Slide 13 - Slide