Grammatica/leesvaardigheid 3 mavo les 6

Leesvraag 
In welke werkwoordstijd staat de dikgedrukte voorbeeldzin? 
Wat doe je bij zinsontleding met de voorbeeldzin en wat met woordsoort benoeming? 
Heb je jouw leesboek op tijd uitgelezen? 
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Leesvraag 
In welke werkwoordstijd staat de dikgedrukte voorbeeldzin? 
Wat doe je bij zinsontleding met de voorbeeldzin en wat met woordsoort benoeming? 
Heb je jouw leesboek op tijd uitgelezen? 

Slide 1 - Slide

Uitleg door leerling
Wanneer schrijf je jezelf in voor een vakwerkflex voor Nederlands? 
Hoe kan je jezelf voorbereiden op de toetsweek? 
Welke onderdelen van grammatica vind je nog lastig? 


Slide 2 - Slide

Hoe weet je hoe lang een zinsdeel is?
A
alles wat voor de pv staat
B
als het goed klinkt
C
als je gevoel aangeeft dat het samenhoort
D
alles wat je samen voor de pv kunt zetten

Slide 3 - Quiz

In welke volgorde moet je zinsdelen benoemen?
A
ow - pv - zinsdelen - wwg - lv - bwb - mv
B
pv - wwg - zinsdelen - ow - bwb - lv - mv
C
zinsdelen - ow - pv - wwg - lv - mv - bwb
D
pv - zinsdelen - wwg - ow - lv - mv - bwb

Slide 4 - Quiz

Zinsdelen vind je door een zin door elkaar te husselen. De delen die bij elkaar blijven staan vormen samen een zinsdeel. Waar staan de zinsdeel strepen goed:

Is die oude kat naar het asiel gebracht?
A
Is die| oude kat| naar| het asiel| gebracht?
B
Is|die oude kat|naar het asiel|gebracht?
C
Is die oude kat| naar| het asiel| gebracht?

Slide 5 - Quiz

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
A
aan/voor wie + pv + ow +lv?
B
aan/voor wie + ow + lv?
C
aan/voor wie + wg + ow +lv?
D
aan/voor wie + wg + lv?

Slide 6 - Quiz

Ik geef de tas aan Sjors.

Wat is het meewerkend voorwerp
A
Ik
B
geef
C
de tas
D
aan Sjors

Slide 7 - Quiz

Wat is de bijwoordelijke bepaling(en)?

Vandaag hebben we het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling behandeld.
A
Vandaag
B
we
C
het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling
D
hebben behandeld

Slide 8 - Quiz

Tips zinsontleding (blz. 6)
Zinnen die beginnen met 'wie' of 'wat'. 
Vervang wie > naam
Vervang wat > dat 
Bijvoorbeeld: 
Wat heb je zo prachtig gemaakt? 
Wie heb je uitgenodigd? 

Slide 9 - Slide

Ontleed deze zin:
Wat heb je zo prachtig gemaakt?

Slide 10 - Open question

Ontleed deze zin:
Wie heb je uitgenodigd?

Slide 11 - Open question

Tips zinsontleding (blz. 6)
Zinnen in de gebiedende wijs. 
Zet er zelf het onderwerp JIJ in om te kunnen ontleden. 
Bijvoorbeeld: 
Kom vanavond nog even langs! 
Stop met die flauwekul! 

Slide 12 - Slide

Ontleed deze zin:
Kom vanavond nog even langs!

Slide 13 - Open question

Ontleed deze zin:
Stop met die flauwekul!

Slide 14 - Open question

Opdrachten maken
Maken opdrachten 11 en 12 uit de reader IN DE LES! 
Bespreken antwoorden oefentekst 1. 
Klaar? Lees in je leesboek en/of werk aan je boekverslag. 

Slide 15 - Slide