Taalverzorging H.4

Voor het lijdendvoorwerp stel je de vraag:
A
wat (wie)+gz
B
wat (wie)+ gz +o
C
wat (wie)+o
1 / 12
next
Slide 1: Quiz
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Voor het lijdendvoorwerp stel je de vraag:
A
wat (wie)+gz
B
wat (wie)+ gz +o
C
wat (wie)+o

Slide 1 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp?
Zij heeft mijn huiswerk overgenomen.
A
zij
B
heeft overgenomen
C
mijn huiswerk

Slide 2 - Quiz

Wat is het lijdend voorwerp in de zin?
De vogels bouwen een nest op het water.
A
bouwen
B
een nest
C
de vogels

Slide 3 - Quiz

Je gebruikt jouw / mijn / je als er een bezit achter dat woord staat.
A
juist
B
niet juist

Slide 4 - Quiz

Is deze tas van .....?
A
jouw
B
jou

Slide 5 - Quiz

Waarom luistert er niemand naar die uitleg van ...
A
mij
B
mijn

Slide 6 - Quiz

Gister vroeg Sam ... om advies.
A
me
B
mijn

Slide 7 - Quiz

Huib heeft ....... t-shirt uit de kast gehaal.
A
me
B
mijn

Slide 8 - Quiz

Ik ben ..... sportschoenen vergeten.
A
mijn
B
me

Slide 9 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoordje?
A
kettingje
B
kettinkje

Slide 10 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
oma'tje
B
omatje
C
omaatje

Slide 11 - Quiz

Wat is het juiste verkleinwoord?
A
cafétje
B
cafeetje

Slide 12 - Quiz