-zelfstandig aan de slag met de diagnostische toets blz 133 handboek.
1 / 18
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3
This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Vandaag
- herhalen thema dmv een quiz
-zelfstandig aan de slag met de diagnostische toets blz 133 handboek.
Slide 1 - Slide
Leg uit wat een prenataal onderzoek is en geef een voorbeeld
Slide 2 - Open question
Hoe noem je een genetisch gemodificeerd organisme?
Slide 3 - Open question
Waar in het organisme vindt de genetische modificatie plaats?
Slide 4 - Open question
Leg uit hoe DNA onderzoek kan bijdragen aan het oplossen van misdaden.
Slide 5 - Open question
Waaruit bestaat een chromosoom?
A
Alleen uit eiwit
B
Uit chromosomen
C
Alleen uit DNA
D
uit DNA en eiwit
Slide 6 - Quiz
Welk begrip past het beste bij geslachtscellen?
A
Reductiedeling
B
Mitose
C
Gewone celdeling
D
46 chromosomen
Slide 7 - Quiz
Welk begrip past het beste bij geslachtschromosomen?
A
X en Y
B
DNA en eiwit
C
Mitose
D
Gelijke paren
Slide 8 - Quiz
Twee geslachtscellen hebben samen evenveel chromosomen als één lichaamscel.
A
juist
B
onjuist
Slide 9 - Quiz
Een man heeft 23 gelijke chromosomenparen.
A
juist
B
onjuist
Slide 10 - Quiz
Wie bepaalt of de nakomeling een jongen wordt? En met welk chromosoom?
A
Vader met de X-chromosoom
B
Vader met de Y-chromosoom
C
Moeder met de X-chromosoom
D
Moeder met de Y-chromosoom
Slide 11 - Quiz
Iemand die twee gelijke genen voor een eigenschap heeft, is heterozygoot voor deze eigenschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 12 - Quiz
Als beide ouders heterozygoot zijn voor een eigenschap, kan hun kind een ander fenotype krijgen voor deze eigenschap.
A
juist
B
onjuist
Slide 13 - Quiz
Een mannetje (AA) wordt gekruist met een vrouwtje (aa). Welke mogelijke zaadcellen en eicellen kunnen er gemaakt worden?
A
AA en aa
B
A en a
C
Alleen A
D
Alleen a
Slide 14 - Quiz
Een mannetje (AA) wordt gekruist met een vrouwtje (aa). Welke genotypes zal/zullen de nakomelingen hebben?
A
AA en Aa
B
AA en aa
C
Aa
D
Aa en aa
Slide 15 - Quiz
Stel dat een gen voor niet ziek zijn dominant (A) is over het gen voor wel ziek (a) zijn. In welk(e) geval(len) is de nakomeling dan ziek?
A
Vader Aa, moeder Aa
B
Vader aa, moeder Aa
C
Vader AA, moeder Aa
D
Vader AA, moeder aa
Slide 16 - Quiz
Een zwarte vrouwelijke hamster paart met een zwart mannetje. Na een aantal worpen heeft het vrouwtje 53 zwarte en 19 bruine jongen gekregen. Wat is het genotype van de ouders?
A
Vrouwtje AA,
mannetje AA
B
Vrouwtje Aa,
mannetje AA
C
Vrouwtje Aa,
mannetje Aa
D
Vrouwtje aa,
mannetje Aa
Slide 17 - Quiz
Bij een veredelingsprogramma van planten probeert men planten te krijgen met steeds precies dezelfde nakomelingen.
Plantenveredelaars proberen zoveel mogelijk goede ________________ in één plantenras te verenigen.
Om dit voor elkaar te krijgen, worden _________________ tussen planten gemaakt.
Als je twee planten kruist die allebei een bepaalde goede eigenschap hebben, kan het voorkomen dat je nakomelingen krijgt die de goede eigenschap niet hebben.
Immers, twee planten met genotype _______ kunnen als resultaat een plant met _______ opleveren.
Als je twee planten met genotype _______ neemt, bestaat dat risico niet.