4M EXAMENS OEFENEN 2018-I

CE-I   2018  economie mavo
Handelsakkoord : vraag 1 tm 5
Je eigen schuld   : vraag 6 tm 10
De boskabouter  : vraag 11 tm 16
Sparen voor de fiscus : vraag 17 tm 21

1 / 57
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

This lesson contains 57 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

CE-I   2018  economie mavo
Handelsakkoord : vraag 1 tm 5
Je eigen schuld   : vraag 6 tm 10
De boskabouter  : vraag 11 tm 16
Sparen voor de fiscus : vraag 17 tm 21

Slide 1 - Slide

Handelsakkoord   vr 1 tm 5
EC/K/7     Internationale ontwikkelingen
De kandidaat heeft inzicht in internationale economische betrekkingen zoals Nederland als open economie,de Europese Unie, ontwikkelingsproblematiek en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Noteer je antwoorden op vraag 1 tm 5 en houd de antwoorden bij de hand.
timer
7:00

Slide 2 - Slide

1. De EU beschermt haar eigen economie door invoerrechten te heffen op importproducten, ook op de spijkerbroeken die Robber2 importeert. Op welke manier beschermen invoerrechten de producenten van spijkerbroeken in de EU?
A
Amerikaanse spijkerbroeken worden hierdoor in de EU duurder.
B
Amerikaanse spijkerbroeken worden hierdoor in de EU goedkoper.
C
Spijkerbroeken uit de EU worden hierdoor in de VS duurder.
D
Spijkerbroeken uit de EU worden hierdoor in de VS goedkoper.

Slide 3 - Quiz

De koers van de dollar is na 27-7-2014 ......(1)... (gedaald / gestegen).
Daardoor ...(2)... (daalt / stijgt) de importprijs in euro’s
Daardoor ...x.. (daalt / stijgt) de importprijs in euro’s van spijkerbroeken uit de VS in ...(3)... (de EU / de VS).
Als Robber2 de consumentenprijs handhaaft, zal zijn brutowinst ...(4)... (dalen / stijgen). 
Gedaald
Gestegen
daalt
stijgt
EU
VS
dalen
stijgen

Slide 4 - Drag question

Gebruik informatiebron 2. 1p
3 De EU en de VS hebben samen een zeer groot aandeel in de wereldeconomie.
Bereken het aandeel van beide economieën samen in procenten van de wereldeconomie. Schrijf je berekening op.

Slide 5 - Open question

4.1p Door het handelsakkoord kunnen de gemiddelde inkomens van burgers in de EU toenemen.Hieronder staan drie economische verschijnselen: 1    Werkloosheid in de EU daalt. 2    Werkgelegenheid in de EU stijgt. 3    Exportopdrachten    voor de EU stijgen.
In welke regel staan de verschijnselen in een zodanige volgorde dat een logische gedachtegang ontstaat?
Handelsakkoord ....- ...- ...- hoger gemiddeld inkomen EU-burgers
-1-2-3-
-1-3-2-
-2-1-3
-2-3-1-
-3-1-2-
-3-2-1-

Slide 6 - Drag question

5.1p Een onderdeel van het handelsakkoord is dat de VS en de EU dezelfde kwaliteitseisen stellen aan producten. Een bedrijf uit bijvoorbeeld India, dat zowel aan de VS als aan de EU levert, kan hier voordeel van hebben.

Leg uit dat dit bedrijf uit India hier voordeel van kan hebben.

Slide 7 - Open question

Je eigen schuld     vr 6 tm 10
EC/K/4A      Consumptie,Consumentengedrag,Basis, Geld-en Bankwezen,Budgettering
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het consumentengedrag, zoals keuzes,behoeften,inkomen en in de functies van het geld,lenen en sparen en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Noteer je antwoorden op vraag 6 tm 10  en houd de antwoorden bij de hand.


timer
3:00

Slide 8 - Slide

6.1p Noor heeft € 7.500 geleend van haar bank. Na drie jaar moet ze € 9.000 terugbetalen aan de bank.Waarom moet ze € 1.500 meer terugbetalen aan de bank
A
vanwege administratieve kosten en te betalen rente
B
vanwege administratieve kosten en te ontvangen rente
C
vanwege aflossing en administratieve kosten
D
vanwege aflossing en rente

Slide 9 - Quiz

7.2p Leyla gaat op onderzoek uit en houdt een enquête onder 850 jongeren. Gebruik informatiebron 3.

Hoeveel jongeren hebben geantwoord dat ze schulden hebben? Schrijf je berekening op

Slide 10 - Open question

8. 2 punten
Leyla komt erachter dat veel jongeren vaak rood staan bij de bank en dat kost geld. Gebruik informatiebron 4.
Bereken in twee decimalen de kosten van 25 dagen lang € 300 rood staan bij de ANS Bank. Schrijf je berekening

Slide 11 - Open question

9.1 punt
Veel jongeren zien rood staan bij een bank niet als lenen, maar met een negatief saldo hebben ze wel een schuld, net als bij een persoonlijke lening. Noem één verschil tussen rood staan en een persoonlijke lening bij een bank. Licht je antwoord toe ( zonder toelichting krijg je geen punt )

Slide 12 - Open question

10.1 punt Leyla noemt bij de presentatie van haar praktische opdracht een aantal argumenten om thuiswonende mbo’ers (zoals Noor) kostgeld aan hun ouders te laten betalen.
Geef een argument om thuiswonende mbo’ers kostgeld aan hun ouders te laten betalen

Slide 13 - Open question

De boskabouter   vr 11 tm 16
EC/K/5A Arbeid en productie, Produceren en het Bedrijfsleven.
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het producentengedrag zoals kosten, opbrengsten, winst, toegevoegde waarde, arbeid, arbeidsverdeling, arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid, werkloosheid en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Maak eerst vraag 11 tm 13  en houd de antwoorden bij de hand. Geef waar nodig een duidelijke toelichting bij je antwoord.
timer
6:00

Slide 14 - Slide

11.1punt
Vijftien jaar geleden begon Berend Botje met het park. Het eerste jaar was er alleen een speeltuin en een verkooppunt voor ijsjes en drankjes. De omzet in het eerste jaar was € 75.000.

Welke omschrijving van het begrip omzet is juist?
A
de opbrengst van de inkopen
B
de opbrengst van de verkopen
C
de winst na aftrek van de bedrijfskosten
D
de winst voor aftrek van de bedrijfskosten

Slide 15 - Quiz

12.1p In de beginjaren ging het goed met het park. Berend heeft flink kunnen investeren in het attractiepark en het snackrestaurant. Hierdoor zijn de bedrijfskosten wel gestegen.
Welke bedrijfskosten zijn gestegen als gevolg van deze investeringen?
Leg je antwoord uit.

Slide 16 - Open question

13. 2p Behalve aan de opbrengst uit entreegelden verdient het attractiepark ook aan het snackrestaurant. Per dag komen er gemiddeld 460 bezoekers naar het snackrestaurant. Gebruik informatiebron 5.
Bereken de totale bestedingen in het snackrestaurant op een gemiddelde dag. Schrijf je berekening op

Slide 17 - Open question

14.1p Berend wil het aantal medewerkers beperken. Zo kunnen entreekaartjes ook ‘online’ worden gekocht. Bezoekers betalen online en printen zelf de kaartjes uit. Dat is voordeliger voor het park en er zijn ook voordelen voor de bezoekers.
Noem een voordeel voor de bezoekers van de online kaartjesverkoop

Slide 18 - Open question

Barbara: “Stel dat we onze entreeprijs van € 5 met 50% verhogen.
Het aantal bezoekers ...(1)... (daalt / stijgt) dan met ...(2)... (30,4% / 43,8%).
De ontvangsten aan entreegelden worden na de prijsstijging ...(3)...  (€ 2.400 / € 3.450).
( 3 goed = 2p/ 2 goed = 1p/ 1 goed = 0p )
1.  daalt
1.  stijgt
2.   30,4%
2.  43,8%
3  € 2400
3  € 3450

Slide 19 - Drag question

 vraag 15   Uitleg
50% meer dan € 5  =>     € 5 + € 2,50 = € 7,50
Aflezen nieuw aantal kaartjes = 320.    Oude aantal was 460 kaartjes.
Afname in % = ( nieuw - oud ) / oud x 100% = ( 320 - 460) / 460 x 100% = 30,4% afname
Ontvangsten worden 320 x € 7,50 = € 2400

Slide 20 - Slide

16.1p
De student-onderzoekers voorspellen dat de omzet ook zal stijgen door de prijsstijging van 50%.
Wat zal dan, volgens de studenten, het gevolg zijn voor de brutowinst, als de inkoopwaarde van de verkopen gelijk blijft?
A
De brutowinst zal dalen
B
De brutowinst zal gelijk blijven
C
De brutowinst zal stijgen

Slide 21 - Quiz

16  Uitleg
Omzet = prijs x aantal producten
De prijs stijgt met 50%             Het aantal daalt met 30,4%
Conclusie : je houdt er meer van over omdat het aantal met minder dan 50% afneemt.=> Conclusie :De brutowinst stijgt.

Slide 22 - Slide

Sparen voor de fiscus   vr 17 tm 21
EC/V/1 Verrijkingsstof
De kandidaat heeft inzicht in de achtergrond en van de problematiek betreffende:–de ontwikkeling van het begrotingstekort en de staatsschuld–de systematiekenuitgangspunten van loon-en inkomstenbelasting–de oorzaken en gevolgen van de waardeverandering van geld–de prijscompensatie als middel om koopkrachtverlies tegen te gaan en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus

Maak vraag 17 tm 21   en houd de antwoorden bij de hand.
timer
7:00

Slide 23 - Slide

17.1p Willem: “Ja, ik begrijp je boosheid wel. Het rendement van 4% waarmee de Belastingdienst rekent, is hoger dan de rente op je spaarrekening. Je hebt dit jaar maar 1,05% rente ontvangen op je spaarrekening, terwijl de inflatie dit jaar uitkomt op 1,4%.”

Bereken in twee decimalen het reële rentepercentage op de spaarrekening van Paul. Schrijf je berekening op

Slide 24 - Open question

Willem: “In de afgelopen zeventien jaar is het rentepercentage op spaargeld in Nederland ongeveer ...(1)... (gehalveerd / verdubbeld). 
Het totale spaargeld in Nederland bedraagt in 2013 ongeveer ...(2)... (€ 336 miljoen / € 336 miljard).”
1  Gehalveerd
1  Verdubbeld
2     € 336 miljoen
2     € 336 miljard

Slide 25 - Drag question

19.2p Paul: “Voordat ik me echt druk maak ... hoeveel moet ik in 2014 eigenlijk betalen aan VRH in
box 3?” Paul is alleenstaand. Zijn vermogen, exclusief schulden, bedraagt op 1 januari 2014
€ 83.500. Vanwege een lening heeft Paul nog € 20.000 schuld.

Gebruik informatiebron 8.
Bereken het bedrag dat Paul betaalt aan VRH in 2014. Schrijf je berekening op.
( VHR= vermogenrendementsheffing )

Slide 26 - Open question

20.1p Paul wil op 14 januari 2015 van zijn spaargeld een nieuwe auto kopen van € 20.000, omdat hij dan jarig is. Willem adviseert hem om de auto al in december 2014 te kopen en te betalen. Gebruik informatiebron 8.

Geef een argument voor het advies van Willem.

Slide 27 - Open question

21.1p Aan het eind van het gesprek zegt Paul: “Ik begrijp best dat de overheid die 4% niet zomaar verlaagt. De belastinginkomsten dalen dan en andere belastingen moeten dan omhoog.
Gelukkig is de vrijstelling in box 3 relatief gunstiger voor mensen met een laag vermogen, zoals ik.” Gebruik informatiebron 8

Leg uit dat de vrijstelling in box 3 relatief gunstiger is voor mensen met een laag vermogen vergeleken met mensen met een hoog vermogen.

Slide 28 - Open question

Leve de robot. Vraag 22 tm 28
EC/K/5A Arbeid en productie, Produceren en het Bedrijfsleven.
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het producentengedrag zoals kosten, opbrengsten, winst, toegevoegde waarde, arbeid, arbeidsverdeling, arbeidsproductiviteit, werkgelegenheid, werkloosheid en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Maak vraag 22 tm 28 en houd de antwoorden bij de hand. Schrijf altijd al je berekeningen op.
timer
8:00

Slide 29 - Slide

22.1p Welk soort werkloosheid neemt toe door het gebruik van robots en waarom?
A
conjuncturele werkloosheid, want het is een verandering aan de aanbodkant van de economie
B
conjuncturele werkloosheid, want het is een verandering aan de vraagkant van de economie
C
structurele werkloosheid, want het is een verandering aan de aanbodkant van de economie
D
structurele werkloosheid, want het is een verandering aan de vraagkant van de economie

Slide 30 - Quiz

23.1p Hieronder staan vijf economische verschijnselen:1    Robots vervangen productiemedewerkers in Nederland. 2    De concurrentiepositie van Nederland verbetert. 3    De productiekosten dalen in Nederland. 4    De productie in Nederland groeit. 5    De vraag naar arbeid in Nederland neemt toe.
In welke regel staan de verschijnselen in een zodanige volgorde dat ze de gedachtegang van deze economen goed weergeven?
1-2-3-4-5
1-2-4-3-5
1-3-2-4-5
1-3-4-2-5
1-4-2-3-5
1-4-3-2-5

Slide 31 - Drag question

24.1p Leg uit dat de arbeidsproductiviteit kan stijgen door het gebruik van productierobots.

Slide 32 - Open question

25.2p Gebruik bron 9 .In 2013 zijn in Nederland 7.400 productierobots in gebruik.

Bereken in één decimaal hoeveel procent van het wereldwijde aantal productierobots in Nederland in 2013 in gebruik is. Schrijf je berekening op.

Slide 33 - Open question

26.1p Gebruik informatiebron 10. Bereken het aantal werknemers in Nederland dat in 2013 werkzaam was in de industrie. Schrijf je berekening op

Slide 34 - Open question

27.1p Gebruik bron 9 en 10 . Volgens de IFR is de positie van China opvallend.
Met 133.000 robots heeft China een hoge positie. China staat echter qua robotdichtheid slechts op een 28e plaats.
Verklaar dat China, ondanks de grote hoeveelheid robots, toch een lagere positie heeft qua robotdichtheid dan Nederland.

Slide 35 - Open question

28.1p De Nederlandse regering ziet ook de nadelige effecten van robots voor de werkgelegenheid in de industrie, maar toch wil zij het gebruik van robots stimuleren.
Geef een reden waarom de regering de toename van het aantal robots wil stimuleren.

Slide 36 - Open question

Rente, rente en nog eens rente, vraag 29 tm 33 
EC/K/4A      Consumptie,Consumentengedrag,Basis, Geld-en Bankwezen,Budgettering
De kandidaat heeft inzicht in aspecten van het consumentengedrag, zoals keuzes,behoeften,inkomen en in de functies van het geld,lenen en sparen en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus.

Noteer je antwoorden op vraag 29 tm 33  en houd de antwoorden bij de hand.

Slide 37 - Slide

29.1p Een persoonlijke lening is een voorbeeld van een consumptief krediet.

Noem een ander voorbeeld van een consumptief krediet voor de aankoop van een scooter.

Slide 38 - Open question

30.2p Gebruik informatiebron 11.

Bereken in één decimaal de kredietkosten in procenten van het te lenen bedrag. Schrijf je berekening op

Slide 39 - Open question

31.1p Maak van onderstaande zin een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
De banken betalen het ...(1)... (lagere / hogere) spaarrentepercentage aan de spaarders en ontvangen het ...(2)... (lagere / hogere) leenrentepercentage van de leners.

Slide 40 - Open question

32.2p Een lager rentepercentage stimuleert de economie, maar kan ook leiden tot hogere inflatie.
Leg uit in twee stappen dat een lager rentepercentage kan leiden tot een hogere inflatie.

Slide 41 - Open question

33.1p “Pfff, ingewikkeld hoor”, verzucht Wobke. “De rente is zogenaamd laag, maar ik betaal toch veel geld voor een lening, waardoor de scooter onnodig veel duurder wordt. Kan het niet anders?”

Hoe kan Wobke op een voordeliger manier toch de scooter kopen?

Slide 42 - Open question

Hoe belangrijk is Frankrijk, vr 34 tm 37
EC/K/7 Internationale ontwikkelingen
De kandidaat heeft inzicht in internationale economische betrekkingen zoals Nederland als open economie,de Europese Unie,ontwikkelingsproblematiek en kan dit inzicht toepassen in een gegeven casus


Slide 43 - Slide

34.1p Noem een economisch verschil tussen een land dat alleen lid is van de EU, zoals Denemarken, en een land dat lid is van de EU én van de EMU, zoals Nederland

Slide 44 - Open question

34.1p Volgens Twan wordt het voordeel van deze export op de betalingsbalans van Nederland voor een deel weer tenietgedaan door vakantievierende Nederlanders in Frankrijk.Heeft Twan gelijk?
A
Ja, voor Nederland is sprake van export als Nederlanders vakantie vieren in Frankrijk.
B
Ja, voor Nederland is sprake van import als Nederlanders vakantie vieren in Frankrijk.
C
Nee, voor Nederland is sprake van export als Nederlanders vakantie vieren in Frankrijk.
D
Nee, voor Nederland is sprake van import als Nederlanders vakantie vieren in Frankrijk.

Slide 45 - Quiz

36.1p Kaas is voor Frankrijk een belangrijk exportproduct. Ook Nederland is een belangrijke exporteur van kaas naar, onder andere, Frankrijk.

Van welk concurrentievoordeel voor Nederland is hier sprake?
A
De Franse kaas is voordeliger door de lagere wisselkoers.
B
De Nederlandse kaas is voordeliger door de lagere wisselkoers.
C
Frankrijk biedt een assortiment kaas, dat de Nederlandse consument wenst.
D
Nederland biedt een assortiment kaas, dat de Franse consument wenst.

Slide 46 - Quiz

( vr 37 ) Geef van stelling 1 en 2 aan of deze juist of onjuist is

1 De export van Nederland is van alle landen het meest gericht op export
naar de EU juist zijn of onjuist
2 De waarde van de Nederlandse export bedraagt ongeveer € 380 miljard.
A
Stelling 1 is juist
B
Stelling 1 is onjuist
C
Stelling 2 is juist
D
Stelling 2 is onjuist

Slide 47 - Quiz

(vr 37 ) Geef van stelling 3 en 4 aan of deze juist of onjuist is.

3 De exportwaarde van Nederland naar EU-landen is hoger dan de exportwaarde van Frankrijk naar EU-landen.

4 De exportwaarde van Frankrijk is lager dan de exportwaarde van Nederland.
A
Stelling 3 is juist
B
Stelling 3 is onjuist
C
Stelling 4 is juist
D
Stelling 4 is onjuist

Slide 48 - Quiz

(vr 37 ) Geef van stelling 5 aan of deze juist of onjuist is.
5 Frankrijk exporteert in verhouding meer naar EU-landen dan België
A
Stelling 5 is juist
B
Stelling 5 is onjuist

Slide 49 - Quiz

Hoogwater in Nederland, vraag 38 tm 43

Slide 50 - Slide

38.1p Leg uit dat drinkwater een economisch schaars goed is.

Slide 51 - Open question

39.1p Welk ministerie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het Deltaprogramma?
( Zeeland waterkering )
A
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
B
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
C
ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
D
Ministerie van Veiligheid en Justitie

Slide 52 - Quiz

40.1p Het Deltaprogramma gaat in totaal € 16,572 miljard kosten. Gedurende de 14-jarige looptijd wordt het programma elk jaar in de Rijksbegroting aangeboden aan het parlement.


Bereken in hele euro’s hoeveel euro er gemiddeld per jaar gedurende de looptijd van het programma moet worden gereserveerd op de Rijksbegroting. Schrijf je berekening op.
( GROTE GETALLEN OPDRACHT )

Slide 53 - Open question

41.1p Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst door de juiste woorden te kiezen.
Politicus Jack van der Zee zegt: “Het Deltaprogramma zal hoofdzakelijk gefinancierd moeten worden door de collectieve sector. Niet elke Nederlander profiteert evenveel van de ‘droge voeten’ in het Deltaprogramma. Maar toch moet iedereen hieraan in gelijke mate meebetalen.

Daarom kies ik voor het ...(1)... (profijtbeginsel / solidariteitsbeginsel). Het ...(2)... (gelijkheidsbeginsel / profijtbeginsel) toepassen wil ik dus niet.”

Slide 54 - Open question

42.1p Noem een financieel voordeel dat het Deltaprogramma kan opleveren voor het ministerie van SZW. Licht je antwoord toe.

Slide 55 - Open question

43.1p Bereken in één decimaal het percentage dat in de Miljoenennota van 2014 begroot wordt voor onze beveiliging tegen het zeewater.

Schrijf je berekening op.

Slide 56 - Open question

EINDE VAN HET EXAMEN

Slide 57 - Slide