VB: Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
Slide 16 - Slide
Zinsverbanden: voorbeeld en middel-doel
Voorbeeld/voorbeeldgevend
Na een uitspraak volgt een voorbeeld / een aantal voorbeelden.
Signaalwoorden: bijvoorbeeld, als voorbeeld, zo, zoals
bv: Mijn vriendin is gek op Russisch eten, zoals plov.
Middel-doel
Iemand noemt een doel en een middel waarmee dat doel kan worden bereikt.
Signaalwoorden: waarmee, daarmee, met dat doel, het doel is, door middel van, om te...
bv: De ridder doodt de draak, daarmee wil hij het hart van de prinses veroveren.
Slide 17 - Slide
Zinsverbanden: vergelijking en voorwaarde
Vergelijking/vergelijkend verband
Na een uitspraak worden er 2 of meer dingen met elkaar vergeleken. Signaalwoorden: zoals, hetzelfde, dezelfde, in vergelijking met
vb: Ik houd niet van sperziebonen, evenals gekookte wortels, die lust ik ook niet.
Voorwaarde/voorwaardelijk verband
Bij een uitspraak wordt in de zinnen ervoor of erna een voorwaarde gesteld.
Signaalwoorden: als, mits, wanneer, indien, tenzij, op voorwaarde dat
vb: Ik ga dat echt niet doen, tenzij ik er betaald voor krijg,
Slide 18 - Slide
Zinsverbanden: reden en oorzaak-gevolg
Reden/redengevend verband
Na of voor een uitspraak wordt een reden genoemd. Een reden geeft aan waarom iemand iets wel of niet doet.
Signaalwoorden: daarom, want, omdat, namelijk
VB: We krijgen bij Nederlands veel huiswerk, om die reden is hij mijn minst favoriete docent.
Oorzaak-gevolg
Iemand doet een uitspraak die een oorzaak heeft. Daarna wordt het gevolg genoemd.
Signaalwoorden: daardoor, hierdoor, doordat, zodat, waardoor
VB: Soms geeft de docent op vrijdag huiswerk voor maandag, waardoor mijn weekendplannen in het water vallen.
Slide 19 - Slide
Zinsverbanden: samenvatting en conclusie
Samenvatting/samenvattend verband
Na één of meer uitspraken worden de belangrijkste punten samengevat.
Signaalwoorden: kortom, samenvattend, al met al, etc.
VB: Op zaterdag heb ik een voetbalwedstrijd en op zondag ga ik naar de stad met vrienden. Al met al heb ik een druk weekend.
Conclusie/concluderend verband
Na één of meer uitspraken volgt een eindoordeel of besluit.
Signaalwoorden: dus, concluderend, hieruit volgt, etc.
VB: Er zijn veel lessen uitgevallen, dus de docent moet de deadline voor het opstel maar even uitstellen.
Slide 20 - Slide
Huiswerk
Log in op LessonUp.
Ga naar deze: les 2 schrijfvaardigheid en grammatica
Maak slide 22 t/m 52.
Slide 21 - Slide
1. Wat is het signaalwoord en welk zinsverband hoort daarbij?
Ik wilde graag gaan sporten, maar ik moest huiswerk maken.
Slide 22 - Open question
2. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welke signaalwoorden geven dit verband aan? Wij hebben diverse sporten gedaan. Eerst hebben we gevoetbald, daarna gevolleybald en tot slot gebasketbald.
Slide 23 - Open question
3. Welk zinsverband herken je in de volgende zin en welk signaalwoord hoort daarbij?
Wij hadden betere dingen te doen, zoals een potje FIFA.
Slide 24 - Open question
4. In alinea 1 van de tekst staat het tekstverband oorzaak-gevolg. Aan welke signaalwoorden herken je dit verband? (geef antwoord op de volgende slide)
Slide 25 - Slide
4. In alinea 1 van de tekst op de vorige slide staat het tekstverband oorzaak-gevolg. Aan welke signaalwoorden herken je dit verband?
Slide 26 - Open question
5. In de laatse zin van alinea 2 staat een conclusie. Aan welk woord herken je de conclusie? (geef antwoord op de volgende slide)
Slide 27 - Slide
5. In de laatste zin van alinea 2 staat een conclusie. Aan welk woord herken je de conclusie?
Slide 28 - Open question
7. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VERGELIJKING?
A
net als
B
kortom
C
hierdoor
D
waarmee
Slide 29 - Quiz
8. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband SAMENVATTING?
A
hierdoor
B
concluderend
C
om
D
kortom
Slide 30 - Quiz
9. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORWAARDE?
A
zoals
B
samenvattend
C
met andere woorden
D
tenzij
Slide 31 - Quiz
10. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband VOORWAARDE?
A
mits
B
waardoor
C
omdat
D
alles bij elkaar
Slide 32 - Quiz
11. Welk signaalwoord hoort bij het zinsverband CONCLUSIE?
A
kortom
B
alles overziend
C
met dat doel
D
daarentegen
Slide 33 - Quiz
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides
Slide 34 - Slide
16. Welke twee signaalwoorden zitten er in zin 2?
A
ze - aan
B
aan - met
C
toen - haal
D
eerst - toen
Slide 35 - Quiz
17. Om welk tekstverband gaat het in zin 2?
A
opsomming
B
voorbeeld
C
reden
D
conclusie
Slide 36 - Quiz
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides
Slide 37 - Slide
18. Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?
Slide 38 - Open question
19. Op welk tekstverband wijst het signaalwoord omdat?
Slide 39 - Open question
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides
Slide 40 - Slide
20. Welk signaalwoord
hoort op het laatste stippellijntje?
Slide 41 - Open question
21. Op welk tekstverband wijst
het signaalwoord 'dus'?
A
opsomming
B
oorzaak-gevolg
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 42 - Quiz
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides
Slide 43 - Slide
22. Sleep de woorden naar de juiste blauwe vakken.
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
door
slecht
Slide 44 - Drag question
23. Sleep de woorden naar de juiste blauwe vakken.
Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
ook
bijvoorbeeld
zo
maar
Slide 45 - Drag question
Lees de tekst en beantwoord daarna de vragen op de volgende slides
Slide 46 - Slide
24. Welk signaalwoord dat wijst op het tekstverband oorzaak-gevolg staat in zowel zin 4 als 7?
Slide 47 - Open question
25. “Wanneer het volle maan is en de maan het dichtst bij
de aarde staat ...” Van welk
tekstverband is hier sprake?
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming
Slide 48 - Quiz
Wat ging goed?
Slide 49 - Slide
Ik weet welke tekstverbanden er zijn
Ja
Nee
Een beetje
Slide 50 - Poll
Ik weet hoe ik de verschillende zinsverbanden kan vinden