Bij
zwakke werkwoorden in de
verleden tijd heb je
geen klankverandering.
Voorbeelden: fietsen, klappen, ruziën
Tt: ik fiets, hij fietst, wij fietsen.
Vt: ik fietste, hij fietste, wij fietsten.
Tt: ik ruzie, hij ruziet, wij ruziën.
Vt: ik ruziede, hij ruziede, wij ruzieden.