les 13

les 13 (20 uur)
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 145 min

Items in this lesson

les 13 (20 uur)

Slide 1 - Slide



1e keer: Lees de zinnen
2e keer: Probeer zonder boek de zinnen ontkennend te maken.

opdracht 4 blz. 116
opdracht 5 blz. 116

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

8.7 preposities bladzijde 117

Lees de zinnen en noem de voorzetsels.

Luister naar de instructie en doe na:

- Leg je pen op je boek
- Loop naar de deur
- Doe de TV aan
- Leg je boek tussen de kussens op de bank
- Doe het licht aan/ uit
- Zet een stoel tegenover je



Slide 4 - Slide

Opdracht 6 bladzijde 118

Geef antwoord op de volgende vragen en gebruik een voorzetsel:

Example:
1 Waar is jouw boek?
Antwoord: Mijn boek ligt op tafel
2 Hoe ga je naar het café?
3 Waar staat jouw fiets?
4 Waar staat jouw auto?
5 Waar staan jouw kopjes?
6 Waar is jouw hond?

Slide 5 - Slide

Uitspraak ij/ei - eu


Opdracht 14 blz. 123
Herhaal de woorden. Wat is de betekenis van deze woorden?
Kies 3 woorden uit iedere rij en maak hier een zin mee.

Slide 6 - Slide

Quizlet: Woorden leren hoofdstuk 8


https://quizlet.com/24516711/hoofdstuk-8-nederlands-in-gang-flash-cards/

Slide 7 - Slide

Hoofdstuk 9: 'Bij de huisarts' bladzijde 127 (zelfstudie)

Samen lezen blz. 129: Wat is er aan de hand?

Opdracht 1 bladzijde 128 
1 waarom - huisarts: Waarom is meneer Smit bij de huisarts?
2 waar - bultjes
3 Hoelang - klachten
4 Wat - gedaan?
5 Wat - gegeten
6 Wat - geeft
7 Waarom - zalf




timer
5:00

Slide 8 - Slide

Opdracht 3 bladzijde 130.
Welk dagdeel hoort bij de volgende zinnen? De markt is elke dag. Hij begint om 8.00 uur.
A
gisterochtend
B
vanochtend
C
morgenochtend
D
's ochtends

Slide 9 - Quiz

Ik wil dit even met mijn vriend overleggen. Ik bel u morgen om 12:00 uur.
A
gistermiddag
B
vanmiddag
C
morgenmiddag
D
's middags

Slide 10 - Quiz

Jasper was gisteren met Christine in een restaurant. Hij was om 23:00 uur thuis.
A
Gisteravond
B
Gisternacht
C
's avonds
D
vananvond

Slide 11 - Quiz

Na 18:00 uur moet u niet dit nummer bellen maar een ander telefoonnummer.
A
gistermiddag
B
gisteravond
C
's middags
D
's avonds

Slide 12 - Quiz

Ik heb vandaag cursus van 14:00 uur tot 17:00 uur.
A
gistermiddag
B
vanmiddag
C
morgenmiddag
D
's middags

Slide 13 - Quiz

Ik heb niet goed geslapen
A
gisternacht
B
vannacht
C
gisteravond
D
's nachts

Slide 14 - Quiz

Ik had gisteren van 12.00 uur tot 18.00 uur vrij. Vandaag werk ik weer de hele dag.
A
gisterochtend
B
gistermiddag
C
gisteravond
D
gisternacht

Slide 15 - Quiz

Vandaag werkt Jennifer niet. U kunt haar morgen om 9.00 uur weer bellen.
A
gisterochtend
B
vanochtend
C
morgenochtend
D
's ochtends

Slide 16 - Quiz

Perfectum bladzijde 131
hebben/ zijn + participium van een werkwoord.
                      
                     Regelmatige werkwoorden

Hebben = to have + past participle  (ge + ik-vorm + t / d)                        ik heb gewoond   
jij/ u hebt betaald
hij/ zij/ het heeft gemaakt
wij hebben gefietst
jullie hebben gespeeld
zij hebben geschaatst
d of t
Eindigt de stam (infintief - en) op een:
s, f, t, k, ch, p = t  (softketchup)
Als de stam eindigt op een andere letter = d

Slide 17 - Slide

Onregelmatige werkwoorden: zijn/ gaan/ hebben



zijn = to be
ik ben geweest
jij/ u bent geweest
hij/ zij/ (het) is geweest
wij zijn geweest
jullie zijn geweest
zij zijn geweest

gaan = to go
ik ben gegaan
jij/ u bent gegaan
hij/ zij (het) is gegaan
wij zijn gegaan
jullie zijn gegaan
zij zijn gegaan

hebben = to have
ik heb gehad
jij/ u hebt gehad
hij/ zij (het) heeft gehad 
wij hebben gehad
jullie hebben gehad
zij hebben gehad

Slide 18 - Slide

Wanneer gebruik je in de perfectum hebben of zijn?

Regels:
- Bij de meeste werkwoorden gebruik je 'hebben'
- 'Zijn' gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn.

Let op!
'Hebben' gebruik je bij werkwoorden van beweging.
Ik heb een heel eind gefietst.
'Zijn' gebruik je als het om een richting gaat.
Ik ben helemaal naar Groningen gefietst.

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Video

Hoe maak je de perfectum? (hebben)

Onderwerp     hulp werkwoord -   voltooid deelwoord  (-ge, -ver, -be)

ik                        heb                              gewerkt
jij                        hebt                             gespeeld
hij                       heeft                           betaald
wij                      hebben                      verteld
jullie                   hebben                     gemaakt
zij                        hebben                     gebruikt

Slide 21 - Slide

Hoe maak je de perfectum? (Zijn)

Onderwerp       hulp werkwoord      voltooid deelwoord (-ge, -ver, -be)

Ik
jij/ u
hij/ zij/ het
wij
jullie
zij

ben
bent
is
zijn
zijn
zijn

geweest
gebleven 
gekomen 
begonnen 
gegaan 
geworden 

Slide 22 - Slide

Herhaling

Wanneer krijgt het participum  een -t en wanneer krijgt het een -d bij regelmatige werkwoorden?
Als de stam van een werkwoord eindigt op s, f, t, k, ch of p dan een:   -t 
( Soft ketchup)

Anders schrijf je een -d

Examples: -t of -d?
ruilen = ruil. De laatste letter is een -l. De -l zit niet in soft ketchup dus een -d.
gebruiken = gebruik. De laatste letter is een -k. De -k zit wel in soft ketchup dus een -t









Slide 23 - Slide

Maak opdracht 4  bladzijde 132  

Maak opdracht 5 bladzijde 132
Volg het volgende stappenplan van de werkwoorden van opdracht 5 bladzijde 132.
spelen-wensen-stoppen-proeven-halen-krabben-wonen-vertellen-gebruiken-betalen.
Zin 1:
1 noteer het hele werkwoord = spelen
2 Maak de stam (infinitief - en) = spel 
3 Komt de letter voor in Soft Ketchup?
4  Ja dan schrijf je een -t
     Nee dan schrijf je een -d = gespeeld

timer
2:00

Slide 24 - Slide


Spreekopdracht:
Geef antwoord op de volgende vragen van de huisarts.

1 Wat is er aan de hand?
2 Waar hebt u pijn?
3 Hebt u koorts?
4 Wanneer zijn de klachten begonnen?

Slide 25 - Slide