Les 8

Les 8
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

Items in this lesson

Les 8

Slide 1 - Slide

Huiswerk
Lezen blz. 127
Vocabulaire doornemen 
Maken opdracht 1

Gesprek makelaar oefenen 

Slide 2 - Slide

Uitspraak ij/ei/eu
Opdracht 14 blz. 123

Woorden uitspreken en herhalen

Slide 3 - Slide

Zinnen maken
Maak met de volgende werkwoorden een goede zin.

1 samenwonen
2 huren
3 laten zien
4 bellen
5 gebruiken

Slide 4 - Slide

Hoofdstuk 9 
Samen lezen
Bespreken opdracht 1

Slide 5 - Slide

Opdracht 3
Welk dagdeel hoort bij de volgende zinnen? De markt is elke dag. Hij begint om 8.00 uur.
A
gisterochtend
B
vanochtend
C
morgenochtend
D
's ochtends

Slide 6 - Quiz

Ik wil dit even met mijn vriend overleggen. Ik bel u morgen om 12:00 uur.
A
gistermiddag
B
vanmiddag
C
morgenmiddag
D
's middags

Slide 7 - Quiz

Jasper was gisteren met Christine in een restaurant. Hij was om 23:00 uur thuis.
A
Gisteravond
B
Gisternacht
C
's avonds
D
vananvond

Slide 8 - Quiz

Na 18:00 uur moet u niet dit nummer bellen maar een ander telefoonnummer.
A
gistermiddag
B
gisteravond
C
's middags
D
's avonds

Slide 9 - Quiz

Ik heb vandaag cursus van 14:00 uur tot 17:00 uur.
A
gistermiddag
B
vanmiddag
C
morgenmiddag
D
's middags

Slide 10 - Quiz

Ik heb niet goed geslapen
A
gisternacht
B
vannacht
C
gisteravond
D
's nachts

Slide 11 - Quiz

Ik had gisteren van 12.00 uur tot 18.00 uur vrij. Vandaag werk ik weer de hele dag.
A
gisterochtend
B
gistermiddag
C
gisteravond
D
gisternacht

Slide 12 - Quiz

Vandaag werkt Jennifer niet. U kunt haar morgen om 9.00 uur weer bellen.
A
gisterochtend
B
vanochtend
C
morgenochtend
D
's ochtends

Slide 13 - Quiz

Liedje

Slide 14 - Slide

Perfectum bladzijde 131
hebben/ zijn + participium van een werkwoord.
                      
                     Regelmatige werkwoorden

Hebben = to have + past participle  (ge + ik-vorm + t / d)                        ik heb gewoond   
jij/ u hebt betaald
hij/ zij/ het heeft gemaakt
wij hebben gefietst
jullie hebben gespeeld
zij hebben geschaatst
d of t
Eindigt de stam (infintief - en) op een:
s, f, t, k, ch, p = t  (softketchup)
Als de stam eindigt op een andere letter = d

Slide 15 - Slide

Hoe maak je de perfectum? (hebben)

Onderwerp     hulp werkwoord -   voltooid deelwoord  (-ge, -ver, -be)

ik                        heb                              gewerkt
jij                        hebt                             gespeeld
hij                       heeft                           betaald
wij                      hebben                      verteld
jullie                   hebben                     gemaakt
zij                        hebben                     gebruikt

Slide 16 - Slide

Perfectum bladzijde grammatica
hebben/ zijn + participium van een werkwoord.
                      
                     Regelmatige werkwoorden

Hebben = to have + past participle                                          
ik heb gewoon  
jij/ u hebt geprobeerd
hij/ zij/ het heeft gemaakt
wij hebben gefietst
jullie hebben gespeeld
zij hebben betaald

Slide 17 - Slide

Opdracht
Onderstreep in de leestekst de vormen in de perfectum

Slide 18 - Slide

zijn = to be + past participle

Onregelmatige werkwoorden

ik ben geweest
jij/ u bent gegaan
hij/ zij/ (het) is gebleven
wij zijn gekomen
jullie zijn gekomen
zij zijn begonnen

Slide 19 - Slide

Wanneer gebruik je in de perfectum hebben of zijn?

Regels:
- Bij de meeste werkwoorden gebruik je 'hebben'
- 'Zijn' gebruik je bij de werkwoorden aankomen, beginnen, blijven, gaan, gebeuren, komen, worden en zijn.

Let op!
'Hebben' gebruik je bij werkwoorden van beweging.
Ik heb een heel eind gefietst.
'Zijn' gebruik je als het om een richting gaat.
Ik ben helemaal naar Groningen gefietst.

Slide 20 - Slide

Onregelmatige werkwoorden: zijn/ gaan/ hebben



zijn = to be
ik ben geweest
jij/ u bent geweest
hij/ zij/ (het) is geweest
wij zijn geweest
jullie zijn geweest
zij zijn geweest

gaan = to go
ik ben gegaan
jij/ u bent gegaan
hij/ zij (het) is gegaan
wij zijn gegaan
jullie zijn gegaan
zij zijn gegaan

hebben = to have
ik heb gehad
jij/ u hebt gehad
hij/ zij (het) heeft gehad 
wij hebben gehad
jullie hebben gehad
zij hebben gehad

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Video

Opdracht 4 en 5 

Volg het volgende stappenplan van de werkwoorden van opdracht 5 bladzijde 132.
spelen-wensen-stoppen-proeven-halen-krabben-wonen-vertellen-gebruiken-betalen.
Zin 1:
1 noteer het hele werkwoord = spelen
2 Maak de stam (hele werkwoord - en) = spel 
3 Maak de ik-vorm = ik speel
4 Komt de letter voor in Soft Ketchup?
   Ja dan schrijf je een -t
   Nee dan schrijf je een -d = gespeeld

Slide 23 - Slide

Huiswerk


Slide 24 - Slide