Ken jij een woord dat meerdere betekenissen heeft? Een voorbeeld: vorst (kou-koning)
1 / 33
next
Slide 1: Open question
TaalBasisschoolGroep 7,8
This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Ken jij een woord dat meerdere betekenissen heeft? Een voorbeeld: vorst (kou-koning)
Slide 1 - Open question
Homoniemen
Slide 2 - Slide
wie weet het?
Slide 3 - Slide
wie weet het?
schrijf het op je wisbord
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Homoniemen
Homoniemen zijn woorden die
meerdere betekenissen hebben.
Je schrijft de woorden hetzelfde.
Slide 6 - Slide
Je kunt aan de zin zien welke
betekenis wordt bedoeld:
- Pim draagt een bril.
- De wc heeft een bril.
Slide 7 - Slide
Lesdoel
Aan het einde van de les weet ik wat een homoniem is en kan ik deze in een zin herkennen.
Zoals:
Ik zit aan mijn tafel.
Ik ken de tafel van 6.
Slide 8 - Slide
Maak een zin met het woord:
knoop
Slide 9 - Open question
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Open question
Slide 12 - Slide
Wat is ons lesdoel?
Slide 13 - Slide
Wat is het homoniem?
Slide 14 - Open question
Welk woord in de volgende zin is een homoniem?
Hij heeft zijn arm gebroken. In Pakistan zijn veel mensen arm.
A
hij
B
heeft
C
arm
D
gebroken
Slide 15 - Quiz
Welk woord in de volgende zin is een homoniem?
Wat is de prijs van deze gamecomputer? We hebben een prijs gewonnen.
Slide 16 - Open question
Bank: kantoor
Bank: meubel.
Surfen: op internet, op een plank. Bakken: kisten, bereiden. Toets: test, pianotoets. Tong: vissoort, lichaamsdeel. Bok: turntoestel, dier. Sla: bladgroente, ik-vorm van slaan. Kom: bak, ik-vorm van komen.
Slide 17 - Slide
Bok: turntoestel.
Bok: dier.
Surfen: op internet, op een plank. Bakken: kisten, bereiden. Toets: test, pianotoets. Tong: vissoort, lichaamsdeel. Bok: turntoestel, dier. Sla: bladgroente, ik-vorm van slaan. Kom: bak, ik-vorm van komen.
Slide 18 - Slide
Nog meer voorbeelden
Surfen: op internet, op een plank. Bakken: kisten, bereiden. Toets: test, pianotoets. Tong: vissoort, lichaamsdeel. Sla: bladgroente, ik-vorm van slaan. Kom: bak, ik-vorm van komen.
Slide 19 - Slide
Bedenk voor dit woord een zin waaruit de andere betekenis blijkt.
Slide 20 - Open question
Bedenk voor dit woord een zin waaruit de andere betekenis blijkt.
Slide 21 - Open question
Bedenk voor dit woord een zin waaruit de andere betekenis blijkt.
Slide 22 - Open question
Slide 23 - Drag question
Wat is het homoniem?
Slide 24 - Open question
Wat is het homoniem?
Slide 25 - Open question
Wat is het homoniem?
Slide 26 - Open question
Wat is het homoniem?
Slide 27 - Open question
Wat is het homoniem?
Slide 28 - Open question
Wat is het homoniem?
A
koper
B
betaalt
C
pinpas
Slide 29 - Quiz
Wat is het homoniem?
A
mensen
B
de komst
C
vorst
Slide 30 - Quiz
Wat is de andere betekenis van het woord "das".
A
een dier
B
een meubelstuk
C
een kledingstuk
D
iets om te eten
Slide 31 - Quiz
Wat is het homoniem? In de rivier hebben de mensen veel dammen gebouwd.