Brabants

Lesdoelen
  • Ik kan een beetje Brabants spreken.
1 / 28
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4-6

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Lesdoelen
  • Ik kan een beetje Brabants spreken.

Slide 1 - Slide

Brabantse woorden quiz

Slide 2 - Slide

Wat betekent:

Leutig
A
Liever
B
Grappig
C
Leuk
D
Gezellig

Slide 3 - Quiz

Wat betekent:

errebezies
A
Bezemstelen
B
Aardbeien
C
Bougies
D
Snoepjes

Slide 4 - Quiz

Wat betekent:

ammel
A
Appels
B
Glas drinken
C
Angel
D
Allemaal

Slide 5 - Quiz

Wat betekent:

sperrewepse
A
Speerwerpen
B
Wespen
C
Spinnenwebben
D
Spreeuwen

Slide 6 - Quiz

Wat betekent:

zeemeleir
A
Zeeman
B
Huisje aan zee
C
Ramen wassen
D
Zeurpiet

Slide 7 - Quiz

Wat betekent:

verkette
A
Verhuizen
B
Vorken
C
Jurken
D
Vuurwerk

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:

pralleke
A
praalwagen
B
prachtig
C
Meisje
D
Gek iemand

Slide 9 - Quiz

Wat betekent:

kwèèker
A
Lawaaimaker
B
Bloemenkweker
C
Vijver
D
Wekker

Slide 10 - Quiz

Wat betekent:

bakkeleie
A
Bakken
B
Kletsen
C
Ruzie maken
D
Twijfelen

Slide 11 - Quiz

Wat betekent:

sebiet
A
Straks
B
Suikerbieten
C
Restaurant
D
Gisteren

Slide 12 - Quiz

Wat betekent:

gift ‘m kèès
A
Geef maar aan Kees
B
Zet 'm op
C
Geef hem kaas
D
Doe maar niet

Slide 13 - Quiz

Wat betekent:

wa zijde ’t aon’t begaoje
A
Wat ben je goed bezig
B
Je maakt er een puinhoop van
C
Wat ben je aan het doen?
D
Je moet zo gapen

Slide 14 - Quiz

Wat betekent:

errebezies
A
Bezemstelen
B
Aardbeien
C
Bougies
D
Snoepjes

Slide 15 - Quiz

Wat betekent:

ammel
A
Appels
B
Glas drinken
C
Angel
D
Allemaal

Slide 16 - Quiz

Wat betekent:

bekant
A
Bijna
B
Nooit
C
Soms
D
Aan de kant

Slide 17 - Quiz

Wat betekent:

bekant
A
Bijna
B
Nooit
C
Soms
D
Aan de kant

Slide 18 - Quiz

Wat betekent:

sperrewepse
A
Speerwerpen
B
Wespen
C
Spinnenwebben
D
Spreeuwen

Slide 19 - Quiz

Wat betekent:

zeemeleir
A
Zeeman
B
Huisje aan zee
C
Ramen wassen
D
Zeurpiet

Slide 20 - Quiz

Wat betekent:

verkette
A
Verhuizen
B
Vorken
C
Jurken
D
Vuurwerk

Slide 21 - Quiz

Wat betekent:

pralleke
A
praalwagen
B
prachtig
C
Meisje
D
Gek iemand

Slide 22 - Quiz

Wat betekent:

kwèèker
A
Lawaaimaker
B
Bloemenkweker
C
Vijver
D
Wekker

Slide 23 - Quiz

Wat betekent:

bakkeleie
A
Bakken
B
Kletsen
C
Ruzie maken
D
Twijfelen

Slide 24 - Quiz

Wat betekent:

sebiet
A
Straks
B
Suikerbieten
C
Restaurant
D
Gisteren

Slide 25 - Quiz

Wat betekent:

gift ‘m kèès
A
Geef maar aan Kees
B
Zet 'm op
C
Geef hem kaas
D
Doe maar niet

Slide 26 - Quiz

Wat betekent:

wa zijde ’t aon’t begaoje
A
Wat ben je goed bezig
B
Je maakt er een puinhoop van
C
Wat ben je aan het doen?
D
Je moet zo gapen

Slide 27 - Quiz

Brabantse weetje quiz

Slide 28 - Slide