Van A tot Zin 2.12 BiZ

2.12
1 / 15
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

This lesson contains 15 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

2.12

Slide 1 - Slide

Vertel iets meer.............
De man is...............
De............... man


                           Het brood is..................
                           Het...................brood

Slide 2 - Slide

Wat ga je vandaan leren?
Sterk en bruin zijn bijvoeglijke naamwoorden: woorden die een mens , ding of een dier beschrijven.

Ik kan bijvoeglijke naamwoorden  voor of na een woord goed schrijven.

Slide 3 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Staat het woord na een mens, een ding of een dier?  Dan gebruik je het basiswoord.

De man is sterk.
Het brood is bruin.
De bloemen zijn mooi.
De docent is streng.
Bijvoeglijke naamwoorden

Staat het woord voor een mens, een ding of een dier? Dan krijgt het meestal een -e.

De sterke man.
Het bruine brood.
De mooie bloemen.
De strenge docent.

Slide 4 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Staat het woord voor een mens, een ding of een dier? Dan krijgt het meestal een -e.

Het bruine brood.
De mooie bloemen.
De strenge docent.
Je moet het basiswoord vaak anders schrijven als je  een -e achteraan krijgt.

groot-  De grote ogen
dik-       Het dikke boek

lief-  De lieve baby
vies-  De vieze T-shirt

Slide 5 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden

Staat het bijvoeglijk naamwoord voor een het- woord? En gebruik je een of geen of gebruik je geen lidwoord? Dan gebruik jet het basiswoord zinder -e
 (de man)
De sterke man.  
De man is sterk.
Een sterke man.
Geen sterke mannen.

( het brood)
Het brood is bruin.
Het bruine brood.
Een bruin brood.
Geen bruin brood.

Slide 6 - Slide

Boek blz. 74  Samen oefenen
Rode tekst lezen!

Werk met z'n tweeën
1. Zoek de woorden
2. Welke vorm past in de zin?
3. Schrijf de goede vorm.





Slide 7 - Slide

Bijvoeglijke naamwoorden
Is het een materiaal?
Van welk materiaal is het gemaakt?

Staat het woord na een mens, een ding of een dier? Dan gebruik je van


Staat het woord voor een mens, een ding of een dier? Dan krijgt het -en




De ring is van goud.
Het gebouw is van steen.


De gouden ring.
Het stenen gebouw.

Slide 8 - Slide

Boek blz. 74  Samen oefenen
Rode tekst lezen!

Werk met z'n tweeën
5. Maak zinnen.






Slide 9 - Slide

Wat heb je vandaag geleerd?
What did you learn today?
що ти навчився сьогодні?
ماذا تعلمت اليوم
bugün ne öğrendin
Ի՞նչ սովորեցիք այսօր:
آج آپ نے کیا سیکھا؟
O que você aprendeu hoje?
ሎሚ እንታይ ተማሂርኩም?

Slide 10 - Slide

Zelfstandig werken
Maak de computeropdrachten 2.12
opdracht 1-7 + herhaalvragen

Slide 11 - Slide

Heb je het lesdoel bereikt?


Ik kan bijvoeglijke naamwoorden voor of na een woord goed schrijven.

Slide 12 - Slide

Hoe goed kan jij bijvoeglijke naamwoorden voor of na een woord goed schrijven.

Slide 13 - Slide

Huiswerk 
Computeropdrachten van 2.12 (opdracht 1 tot en met 7 + herhaal) afmaken 
maandag 19 juni





Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide