This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
3.4 Schrijven en formuleren
Slide 1 - Slide
Lesdoelen
Aan het einde van de les...
ken je de regels van een verslag
weet je hoe je verwijswoorden gebruikt
Slide 2 - Slide
Verslag
Voor het schrijven van een verslag zijn regels:
1. Schrijf het verslag in de verleden tijd.
2. Vertel in de inleiding waar het verslag over gaat
3. Vertel in de kern wat er allemaal gebeurde (op volgorde)
4. Bedenk een goede titel voor het verslag
5. Zet je naam onder het verslag
Slide 3 - Slide
Verwijswoorden
Verwijswoorden verwijzen naar andere woorden in de tekst.
Slide 4 - Slide
Kies het juiste verwijswoord. De brandweerman dooft het vuur. ....... was opgelucht.
A
Zij
B
Hij
C
Ze
D
Hem
Slide 5 - Quiz
Maken
Opdracht 7 & 8
Klaar? Maak de Test jezelf 3.7 of de leestaak van 3.3.
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Wat is waar?
A
Schrijf het verslag in de verleden tijd
B
Schrijf het verslag in de tegenwoordige tijd
Slide 8 - Quiz
Bedenk zelf een zin met het verwijswoord *hij*.
Slide 9 - Open question
Merle heeft een glas laten vallen. ...... brak in honderden stukjes. ........ vader baalde van de rommel. .......vond dat ........ het zelf moest opruimen.
Vul de verwijswoorden in!
verwijswoorden
verwijswoorden
Slide 10 - Open question
Grammatica 3.7 Welke vraag stel je om het onderwerp te vinden?
Slide 11 - Open question
Welke vraag stel je om het lijdend voorwerp te vinden?
Slide 12 - Open question
Wat is het lijdend voorwerp?
De leerlingen maken de toets.
A
De leerlingen
B
maken
C
de toets
D
toets
Slide 13 - Quiz
Lezen 3.3 Wat voor tekstdoel heeft een nieuwsbericht?