4H unit 4 test prep

Today
  • Quick grammar recap (~15 minutes)
  • Note down what you don't understand so that you can ask this at the end
  • HW: Test-jezelf unit 4.3, 4.4 en 4.5
    - Toets voorbereiding: leer de woordenschat van unit 4 (beide kanten), oefen de grammatica van unit 4 met Test-jezelf en Versterk jezelf, leer de prepositions op blz. 85-87 (klein boekje)
  • Volgende les: Oefentoets
1 / 23
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 23 slides, with text slides.

Items in this lesson

Today
  • Quick grammar recap (~15 minutes)
  • Note down what you don't understand so that you can ask this at the end
  • HW: Test-jezelf unit 4.3, 4.4 en 4.5
    - Toets voorbereiding: leer de woordenschat van unit 4 (beide kanten), oefen de grammatica van unit 4 met Test-jezelf en Versterk jezelf, leer de prepositions op blz. 85-87 (klein boekje)
  • Volgende les: Oefentoets

Slide 1 - Slide

Grammar
  1. future
  2. past simple vs. past continuous
  3.  some and any
  4. word order
  5. prepositions
  6. genitives ('s/s'/of)
  7. Relative pronouns: who, whose...
  8. Prefixes
  9. Passive

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Some vs. Any

Slide 5 - Slide

Word order
Keith used to watch television in his room at bedtime.
Wie    -         doet        -          wat        -     waar       -      wanneer.

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Reference book page 85-87

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Genitive (p. 70) 
's
bij mensen, plaats, tijd
The boy's bike.
We'll got to Peter's.
It's an hour's walk.
s'
bij meervoud -s
bij klassieke oudheid
The boys' bikes.
A three hours' drive.
Socrates' idea
of
bij zaken, hoeveelheden, AK-namen
the brakes of a bike
a cup of coffee
the city of New York

Slide 13 - Slide

Relative pronouns (p. 74)
  1. who - verwijst naar persoon
  2. which - verwijst naar dingen en dieren
  3. that - kan i.p.v. who/which als er geen comma staat
  4. whose - verwijst naar bezit
  5. whom - i.p.v. who als er een voorzetsel ervoor staat
  6. weglaten - als de bijzin een onderwerp heeft

Slide 14 - Slide

voorzetsel + whom/which
  • Gebruiken i.p.v. who direct na een voorzetsel
  • for whom, about/of whom, to whom, with whom
  • for which, about/of which, to which, with which

The person for whom I wrote this song is my brother.
My brother is the person (that) I wrote this song for.

Slide 15 - Slide

Relative pronoun - Weglaten
who, which, that weglaten bij bijzinnen die hun eigen onderwerp hebben. Je kan dit herkennen als de zin geen komma heeft.

That’s the dog (which/that) I saw playing with the ball.
I can’t believe (that) you told him my secret.

Slide 16 - Slide

Prefixes (voorvoegsels)
de, dis, un
opposite, reverse
detach, discontinue, undress
inter
between, among
interpersonal
mis
bad(ly), wrong(ly)
misinformed
over
too much
overestimate
pre
before
pre-screening
re
again
replay

Slide 17 - Slide

Active vs passive
Active

John repaired my car last week.
Passive
"To be" + voltooid deelwoord
My car was repaired by John last week.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Today
  • Quick grammar recap (~15 minutes)
  • Note down what you don't understand so that you can ask this at the end
  • HW: Test-jezelf unit 4.3, 4.4 en 4.5
    - Toets voorbereiding: leer de woordenschat van unit 4 (beide kanten), oefen de grammatica van unit 4 met Test-jezelf en Versterk jezelf, leer de prepositions op blz. 85-87 (klein boekje)
  • Volgende les: Oefentoets

Slide 22 - Slide

Today
Preparing for the test:
Stof: Grammatica en woordenschat unit 4 + prepositions
  • Oefentoets maken
  • Grammatica leren (extra uitleg vragen)
  • Woorden leren
  • Test-jezelf
  • Versterk jezelf

Slide 23 - Slide