2.7 Grammatica

 H2 Grammatica blz 113
1 / 25
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

 H2 Grammatica blz 113

Slide 1 - Slide

Wat gaan we in deze les doen?
  • Woordsoorten: zelfstandig naamwoord, lidwoord en werkwoord
  • Opdrachten maken

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Geef een voorbeeld van een zelfstandig naamwoord.

Slide 4 - Open question

Welke woordsoorten ken je, naast het zelfstandig naamwoord, nog van op de basisschool?

Slide 5 - Open question

Maken: opdracht 1 en 2 op blz 113

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Zelfstandig naamwoord
  1. mensen - leerling, tante
  2. dieren - hamster, alpaca
  3. planten - tulp, kastanjeboom
  4. dingen - telefoon, fietsband
  5. begrippen - liefde, respect
  6. eigennamen - Sarah, Eindhoven
Meestal: 
  • de/het/een ervoor
  • enkelvoud en meervoud
  • verkleinwoord

Slide 8 - Slide

Maak een zin met drie zelfstandig naamwoorden.

Slide 9 - Open question

Aan de slag!
  • Je gaat opdracht 6 + 7 op blz. 114 maken.
  • Dit doe je in tweetallen op fluistertoon!
  • Ben je klaar? Dan mag je iets voor jezelf doen op je iPad. Geen telefoon!

Slide 10 - Slide

Woordslinger: welk groepje maakt de langste slinger? 

Slide 11 - Slide

Welke lidwoorden kennen we in het Nederlands?

Slide 12 - Open question

Lidwoorden
Lidwoorden horen bij een zelfstandig naamwoord (ZN).
Drie lidwoorden:
bepaalde lidwoorden      --> de / het        (duidelijke wie of wat)
onbepaalde lidwoorden --> een                (niet duidelijk wie of wat)


Buiten regent het.      GEEN LIDWOORD --> WANT
Er is er één jarig!          ER STAAT GEEN ZN ACHTER

Slide 13 - Slide

De lidwoorden 'de' en 'het' zijn ... lidwoorden.
A
bepaalde
B
onbepaalde

Slide 14 - Quiz


HET is mij veel te koud!

A
HET = bepaald lidwoord
B
HET = geen lidwoord
C
HET = onbepaald lidwoord

Slide 15 - Quiz

HET meisje was blij met haar voldoende.
A
HET = bepaald lidwoord
B
HET = geen lidwoord
C
HET = onbepaald lidwoord

Slide 16 - Quiz

Welk lidwoord is een onbepaald lidwoord?
A
De
B
Het
C
Een

Slide 17 - Quiz

In welke zin is 'het' geen lidwoord?
A
Ik geef het boek terug aan jou.
B
Ik vind het echt niet leuk hier.
C
Het kuikentje is zijn moeder kwijt is stil.
D
Hij loopt tegen het paaltje aan.

Slide 18 - Quiz

Aan de slag!
  • Je gaat opdracht 8, 9, 10 op blz. 115 maken.
  • Dit doe je in tweetallen op fluistertoon!
  • Ben je klaar? Dan mag je iets voor jezelf doen op je iPad. Geen telefoon!

Slide 19 - Slide

Werkwoord
  • Woorden die een handeling uitdrukken / doe-woorden: praten, vertrekken, zwaaien,...  
  • Woorden die een situatie of gebeurtenis uitdrukken: staan, blijven, regenen,...

  • Hele werkwoord of infinitief (wij-vorm): kiezen, lopen, gaan,...
  • Werkwoorden kun je vervoegen, dat wil zeggen dat je de vorm kunt veranderen (aanpassen aan het onderwerp): ik kies, jij kiest, hij kiest, wij kiezen, jullie kiezen, zij kiezen

Slide 20 - Slide

Is 'drinken' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 21 - Quiz

Is 'jarig' een werkwoord of geen werkwoord?
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 22 - Quiz


Is 'zijn' een werkwoord of geen werkwoord in de volgende zin?
"Dat is zijn sporttas."
A
werkwoord
B
geen werkwoord

Slide 23 - Quiz

Aan de slag!
  • Je gaat opdracht 13a, 14 en 18 maken op blz. 
Totaalopdracht: 18

Slide 24 - Slide

afsluiting
Welke woordsoorten ken je nu?

Slide 25 - Slide