Hv2B - Vaste voorzetsels en voorzetseluitdrukkingen

Oefenen voorzetselvoorwerp
En het maken van de opdrachten
1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Oefenen voorzetselvoorwerp
En het maken van de opdrachten

Slide 1 - Slide

Rekenen en rekenen op
Wat betekent rekenen? 

Wat betekent rekenen op? 


Slide 2 - Slide

Voorzetsels
Kastwoordjes (Feestwoordjes) 

Op de kast, achter de kast, voor de kast, in de kast, naast de kast
Sinds het feest 

Slide 3 - Slide

Voorzetsels ken je misschien ook van voorzetseluitdrukkingen


Zoals deze die dan een klein groepje vormen: 
door middel van  (door)
in verband met  (vanwege)




Slide 4 - Slide

Een paar testjes met het juiste voorzetsel
Hij slooft zich altijd zo uit .... haar.
A
Achter
B
Voor
C
In
D
Naast

Slide 5 - Quiz

Ik verlang soms zo ... een coronavrije tijd.
A
naast
B
voor
C
in
D
naar

Slide 6 - Quiz

Vergeleken ... jou, ben ik een luie leerling.
A
Naast
B
Met
C
Tot
D
In

Slide 7 - Quiz

Ik ben niet verantwoordelijk ... jullie huiswerk. Dat ligt aan jezelf.
A
voor
B
tot
C
in
D
naast

Slide 8 - Quiz

Mijn moeder had altijd kritiek ... mijn leerhouding
A
In
B
Op
C
Naast
D
Voor

Slide 9 - Quiz

Vaste voorzetsels
Het gaat hier om werkwoorden die aan een voorzetsel vastzitten
Rekenen op iemand, kennismaken met iemand, geloven in iemand. 
 
Combinaties van zelfstandig naamwoord + werkwoord 
Bezwaar maken tegen iets, een vraag stellen over iets, trek hebben in iets.
 
Combinaties van bijvoeglijk naamwoord + werkwoord 
Bang zijn voor iets, dol zijn op iemand, verlangen naar iets.

Slide 10 - Slide


Slide 11 - Open question

Nu maken 
Opdracht 1 en 3 

Slide 12 - Slide

Huiswerk
Opdracht 1,2,3 

Slide 13 - Slide