This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Klas 4 leesvaardigheidstraining Frans
Slide 1 - Slide
Leesvaardigheidstraining Frans
Slide 2 - Slide
Na deze training:
Kun jij: signaalwoorden vertalen en de functie benoemen.
Ken jij: de vertalingen van Franse examenvragen
Kun jij: de moeilijkste vragen van een examen maken.
Weet jij: hoe je de verschillende vragen het beste kunt aanpakken.
Slide 3 - Slide
Qu'est-ce qu'on va faire ?
Verschillende vraagsoorten + tips:
Juist/ onjuist vragen
Meerkeuzevragen
Combinatie tekst
Openvraag
Slide 4 - Slide
Tips vooraf:
Bekijk de afbeelding + vertaal titel(s)
Bepaal wat voor tekst het is (artikel, email, folder)
Bedenk wat jij al van het onderwerp weet (brein activeren)
Bekijk het soort vraag en het aantal punten dat te behalen is.
Bedenk of je één alinea of de hele tekst moet lezen.
Lees over moeilijke woorden heen (tenzij deze in het antwoord staan, zoek alleen dan de woorden op.)
Slide 5 - Slide
juist/onjuist
Lees eerst de beweringen.
Markeer de kern van de beweringen.
Vergelijk de beweringen met de tekst.
Let erop dat alle delen van de bewering in de tekst staan.
Tip: beweringen met nooit, alles, alleen & alleen maar zijn meestal fout.
Slide 6 - Slide
Het recept
- Ken de Signaalwoorden
-Ken je Vocabulaire
- Ken de Vraagsoorten
- Oefenen, oefenen, oefenen
Slide 7 - Slide
Signaalwoorden
Zorg dat je:
A) signaalwoorden herkent
B) Weet welk verband ze aangeven
C) Hoe je ze in een zin gebruikt
D) LEER JE SIGNAALWOORDEN!!!!!
Slide 8 - Slide
Welke Franse signaalwoorden ken je al?
Slide 9 - Mind map
Leesvaardigheid
Slide 10 - Slide
Vragen bij leesteksten en examenvocabulaire
In deze les oefenen we de vragen die je tegenkomt bij examenteksten en herhalen we examenvocabulaire
Slide 11 - Slide
Dans quel but l'auteur a-t-il écrit cet article?
Slide 12 - Open question
Que peut-on lire au premier alinéa?
Slide 13 - Open question
Geef de vertaling van: Bref
A
dus
B
kortom
C
ook
D
tenslotte
Slide 14 - Quiz
Vertaal: à condition que
A
op voorwaarde dat
B
dankzij
C
ondanks
D
want
Slide 15 - Quiz
Vertaal: Quand
A
vroeger
B
toen
C
wanneer
D
vooral
Slide 16 - Quiz
à partir de
A
zonder dat
B
vanwege
C
vooraf
D
vanaf
Slide 17 - Quiz
maar
nu
zoals
eigenlijk
toen
maintenant
comme
en fait
lorsque
mais
Slide 18 - Drag question
préciser
répéter
résumer
illustrer
confirmer
bevestigen
verduidelijken
samenvatten
herhalen
voorbeeld geven
Slide 19 - Drag question
Slide 20 - Slide
« C’est dommage » (regel 7) Wat vindt de schrijver van de tekst jammer volgens de eerste alinea?
A
A dat de toeristen in Montmartre alleen de filmlocatie komen bekijken
B
C dat er zoveel toeristen rondlopen in Montmartre
C
B dat er in Montmartre nog maar een paar cafés zijn overgebleven
D
D dat Montmartre boven op een heuvel is gebouwd
Slide 21 - Quiz
Geef van elke bewering aan of deze wel of niet overeenkomt met de laatste twee alinea’s. Op het Place du Tertre zie je kunstenaars aan het werk.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 22 - Quiz
De wijngaarden van Montmartre zijn wereldberoemd.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 23 - Quiz
De Sacré-Cœur is enorm populair onder jonge Parijzenaren.
A
WAAR
B
NIET WAAR
Slide 24 - Quiz
1) Introductie onderwerp
De eerste vraag van een tekst is altijd ongeveer: Wat is het onderwerp van deze tekst? Truc: leg een link tussen titel + plaatje
Bij een lastige titel kun je ook informatie uit de vraag halen! Bijvoorbeeld: Wat wordt er in alinea 1 gezegd over X?
Soms is de eerste vraag een open vraag. Dan is de titel te moeilijk om direct te begrijpen (denk aan: woordspeling, citaat, betekenis 5 uit het woordenboek). De open vraag is dan juist bedoeld om je te helpen: het geeft je namelijk meer informatie. Wat CITO hier eigenlijk doet is een stukje 'voorzeggen'.
1e vraag goed benaderen is belangrijk: het leert je iets over de Grote Lijn + het geeft je zelfvertrouwen voor de rest van de tekst
Slide 25 - Slide
2) Argumenten
Teksten kennen vaak voor- en tegenargumenten.
Je herkent tegenargumenten vaak aan de volgende structuur. Tip: let op signaalwoorden (met name de categorie "tegenstelling")!!
Experts: personen met ervaring op een bepaald gebied, die op basis van hun ervaring een zegje mogen doen over het onderwerp
Let op: deze experts worden vaak geïntroduceerd met heel veel blabla over hun opleiding, achtergrond, ervaringen --> niet belangrijk!! Daarin staat namelijk geen mening. Scan daar dus snel overheen.
Hoe herken je expertvragen? Er staat een naam (of heel soms beroep) in de vraag: "Wat zegt X over ...." Wat zegt de minister over ..."
Truc voor antwoord: staat tussen aanhalingstekens! Let op: in het Frans zien deze er anders uit: NL: Hij zei: "Tot ziens!" - FR: Il dit : << Au revoir! >>
De andere 3 foute antwoorden gaan vaak over de rest van de alinea buiten de aanhalingstekens.
Slide 27 - Slide
4) Voorbeelden
Voorbeelden in de tekst kun je herkennen aan de volgende kenmerken: - Namen - Plaatsen (alles wat je kunt "google mappen") - Getallen - % - Data (maar ook: vorige week, onlangs, etc.)
Volgende slides: typen vragen waarbij je voorbeelden moet kunnen herkennen
Slide 28 - Slide
4) Voorbeelden
1. Voorbeelden simpelweg herkennen: Hierbij is er een gatenvraag op signaalwoorden. Welk woord past er op plaats X? Herken je dat het om een voorbeeld gaat? Dat zal er "Par exemple" of "Ainsi" tussen de antwoordmogelijkheden staan.
2. Verband vragen: Bijvoorbeeld: Hoe verhoudt deze zin/alinea zich tot de vorige? Antwoord bij voorbeelden: il appuie (het ondersteunt), il renforce (het versterkt), il illustre (het illustreert)
Slide 29 - Slide
4) Voorbeelden
3. Vraag naar functie alinea Wat is de functie van deze alinea? Antwoord bij voorbeelden: À montrer (om te laten zien ...) / À illustrer (om te illustreren ...)
4. Omgekeerde voorbeeldvraag Hier hoef je zelf niet op zoek naar het voorbeeld. Bijvoorbeeld: Dit [...] is het voorbeeld. Wat wil de schrijver met dit voorbeeld laten zien? Of: Waarom noemt de schrijver [voorbeeldkenmerk]? - Truc 1: Je antwoord moet overeen komen met de Grote Lijn - Truc 2: Schrap alle antwoorden met voorbeeld-kenmerken (specifieke data, plaatsen, etc).
Slide 30 - Slide
Avez-vous trouvé cette leçon sur les compétences en lecture utile? Vond je deze les over leesvaardigheid nuttig?