Dag 4

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

1 / 20
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 1

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 100 min

Items in this lesson

Woordenschat
Vandaag leer je (nieuwe) woorden bij het thema Overtuigen.
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 1 - Slide

de hulp
  • De keer dat iemand iets voor iemand anders doet
  • Hoort bij het werkwoord helpen
  • Zin: Mijn vriend begrijpt het huiswerk niet zo goed. Ik bied mijn hulp aan.
  • Zin: Er was een ongeluk gebeurd en 112 is gebeld maar voor de man kwam de hulp te laat.

Slide 2 - Slide

het interview
  • een gesprek waarin een persoon vragen stelt aan één of meer andere personen;
  • de interviewer = jij stelt de vragen
  • Een interview kan zijn: op tv, op de radio, voor de krant maar ook voor het krijgen van een nieuwe baan (sollicitatie-gesprek);
  • Zin: Ik heb gisteren een interview gegeven voor de krant. Je kunt het morgen lezen.
  • Zin: In het interview werden mij moeilijke vragen gesteld. Ik moest vaak lang nadenken over de antwoorden.

Slide 3 - Slide

de kwaliteit
  • dit zegt iets over hoe goed of hoe slecht iets is;
  • je zegt het altijd over dingen/spullen, niet over mensen;
  • Zin:  Hoe kunnen wij weten wat de kwaliteit van het product is?
  • Zin: De kwaliteit van het vlees in deze winkel is niet goed.

Slide 4 - Slide

leiden (ww)
  • 1. in een bepaalde richting gaan
  • zin: Dit bord leidt je naar de uitgang van het gebouw.
  • 2. als gevolg hebben
  • zin: De absentie van de leerling leidt ertoe dat hij steeds slechte cijfers haalt op school.  
  • zin: De demonstratie heeft geleid tot veel geweld.
  • ww: jij leidt, jij leidde, het heeft geleid 

Slide 5 - Slide

de moeite
  • als iets veel energie kost
  • als het niet zo makkelijk gaat
  • Zin: Het kostte mij moeite om mijn bed uit te komen.
  • Zin: De regering doet zeer veel moeite om een oplossing te vinden voor het probleem.

Slide 6 - Slide

Waar wordt hulp gegeven?
timer
1:30

Slide 7 - Open question

Waar zie je:
het interview
A
B
C
D

Slide 8 - Quiz

Wat betekent:
de kwaliteit
A
dat je op tijd op school moet zijn
B
dat iets lekker is
C
dat iets goed is en niet snel kapot gaat
D
dat je boos bent

Slide 9 - Quiz

In welke zin lees je een betekenis van het woord 'leiden'.
A
Ik vind het gezellig dat we samen gaan koken.
B
De vrouw lijdt aan een ernstige ziekte, dat vind ik erg.
C
De boswachter bracht ons naar het beginpunt van de boswandeling.
D
Door de protesten tegen de regering kwamen mensen in de gevangenis.

Slide 10 - Quiz

Waar heb jij het meeste moeite mee?
wiskunde
netjes schrijven in mijn woordenschrift
mijn kamer opruimen
vrienden maken
sporten
fietsen tegen de wind
dat ik niet meer in mijn eigen land woon
lief zijn voor mijn broertje of zusje
onthouden van mijn verjaardag
opletten in de les

Slide 11 - Poll

Noem de twee betekenissen van het woord 'leiden'.

Slide 12 - Open question

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 13 - Slide

Ik ga morgen verhuizen en ik heb mijn vrienden om ................. gevraagd.

Slide 14 - Open question

Ik ben zo moe! Ik heb ................ om mijn ogen open te houden.

Slide 15 - Open question

Ik heb geen zin in leren, dus dat .......... morgen naar een onvoldoende voor mijn toets.

Slide 16 - Open question

Dat meisje .................. de man naar de trein omdat hij de weg niet wist.

Slide 17 - Open question

Morgen gaan we de leerlingen ..................... omdat we een onderzoek doen naar gezond eten.

Slide 18 - Open question

De ..................... van dat hotel is niet zo goed. Het is er vies, er is veel lawaai en de deur kan niet op slot.

Slide 19 - Open question

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met één van de woorden:
wennen aan
leiden naar/ertoe
de partij
uiteindelijk 
eindelijk

Slide 20 - Slide