eiwitten + examenvragen

DNA en eiwitten + examenvragen
vraag
antwoord
theorie

1 / 43
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

DNA en eiwitten + examenvragen
vraag
antwoord
theorie

Slide 1 - Slide

hoe werkt het antwoordenmodel bij examenvragen
betekenis van:
/ = 2 opties van juiste antwoorden
() = mag je vertellen, maar is niet verplicht voor een punt.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Juist of onjuist?
1 Om cDNA te maken, zijn andere enzymen nodig dan bij de PCR.
2 Om cDNA te maken, zijn andere nucleotiden nodig dan bij de PCR.
3 Bij de PCR in dit onderzoek wordt in totaal één kenmerkend gen
vermenigvuldigd.

Slide 4 - Open question

DNA micro array






1. mRNA uit een cel wordt geisoleerd
2. mRNA wordt met behulp van reverse transcriptase terugvertaald naar cDNA (met fluorescerende nucleotiden)





Slide 5 - Slide

DNA micro array
Het cDNA bevat geen
introns
Het cDNA is
complementair aan
de coderende streng
(en niet aan het gen zelf!)

Slide 6 - Slide

DNA micro array






3. cDNA stukjes worden opgebracht op een micro-array (plaat met heel veel gaatjes!) groen is bijvoorbeeld van gezond hersenweefsel en rood van een alzheimerpatient

Slide 7 - Slide

DNA micro array





3. In de vakjes van die micro-array bevinden zich stukken van de coderende streng van interessante genen, elk vakje een ander gen

Slide 8 - Slide

DNA micro array





4. Door fluorescentie zie je welke genen actief zijn en kun je het met elkaar vergelijken.

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Geef een beschrijving van de 4 termen: activator, enhancer, promotor en repressor. Wat zijn de verschillen?

Slide 11 - Open question

Geef antwoord op de vraag

Slide 12 - Open question

Regeling transcriptie - prokaryoten





Voorbeeld: regulatie van genen voor de aanmaak van enzymen om lactose te verteren (bron 21)

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Regeling transcriptie - eukaryoten (71F)
x





Activatoreiwitten (1) binden aan enhancer-DNA en stimuleren de binding van RNA polymerase aan de promotor (gen-specifiek)



Slide 15 - Slide

Tumoren kunnen – onder invloed van mutagene factoren – ontstaan door
mutaties in bepaalde genen die een regulerende functie hebben bij
celdeling.
Noteer de naam van een bepaald type genen dat door mutatie een
verhoogde kans op tumoren geeft.

Slide 16 - Open question

Wanneer DNA-adducten aan basen van proto-oncogenen of
tumorsuppressor-genen binden, kan kanker ontstaan. Een van de genen
die werd onderzocht bij de Belgische vrouwen is het TP53-gen, dat
codeert voor tumorsuppressor p53. Dit eiwit is betrokken bij de controle
van het DNA tijdens de celcyclus. Indien er grote schade aan het DNA
ontstaat, zet p53 aan tot apoptose.
2p Leg uit dat het risico op kanker sterk toeneemt in een cellijn waarin het TP53-gen defect is.

Slide 17 - Open question

DNA-repairsysteem
Enzymen die beschadigden sporen opzoeken, verwijderen de verkeerde basen en vervangen die met de juiste.
Supressorgen zorgt dat een cel met veel fouten overgaat tot apoptose (celdood).
Proto-oncogen codeert voor celgroei. Als daar een mutatie plaatsvind verandert het in een oncogen en leidt tot het abnormaal snel groeien en delen, waardoor kanker ontstaat.

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

2p Leg uit hoe sequencing gebruikt kan worden om de meest geschikte hengst te kiezen.

Slide 20 - Open question

De procedure die gebruikt is in San Diego Zoo Global levert een veulen
op waarvan het genoom niet volledig identiek is aan dat van de gebruikte
hengst (mannelijk).
1p Licht toe welk deel van het genoom van het przewalski-veulen niet
identiek is aan dat van de hengst.

Slide 21 - Open question

Sequencing
Het bepalen van de nucelotidevolgorde van DNA.

Met behulp van PCR in combinatie met dNTP's en ddNTP's =
nucleotiden met een H groep aan de 3` kant ipv een OH groep waardoor er geen nieuwe nucleotide aangezet kan worden.
3' eind is het uiteinde met de OH-groep.
5' eind is het uiteinde met de P (Fosfor)

Daarna volgt capillairelectroforese.

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

MTDNA
Het mtDNA bevat 37 genen, waarvan 13 coderen voor eiwitten die betrokken zijn bij de aerobe dissimilatie; de rest codeert voor
rRNA
(bouwstenen voor ribosomen, H2) en tRNA (transporteert aminozuren)

Slide 24 - Slide

MTDNA in een zaadcel
Vrijwel alle cellen in je lichaam bevatten ook zaadcellen en eicellen mitochondriën. Bij de bevruchting van een eicel dringt in het algemeen uitsluitend de kern van de zaadcel in de eicel. De zygote bevat dus geen mitochondriën van de zaadcel. Het mtDNA erft, via de eicel, over van moeder naar zowel zonen als dochters. Onderzoekers gebruiken daarom mtDNA bij het bepalen van de afstamming via de moederlijke lijn (H7). Mitochondriale overerving kan leiden tot een ander overervingspatroon dan volgens de wetten van Mendel.

Slide 25 - Slide

Slide 26 - Slide

De plasmide met transgen bevat onder andere de volgende delen:
1 het LPL-gen
2 een gen voor antibioticum-resistentie
3 een promotor voor het LPL-gen
4 de bindingsplaats voor prokaryoot DNA-polymerase

Slide 27 - Open question

Genetische modificatie

Slide 28 - Slide

Genetische modificatie 
                                      

Slide 29 - Slide

Genetische modificatie

Slide 30 - Slide

Genetische modificatie

Slide 31 - Slide

Genetische modificatie

Slide 32 - Slide

Over inserties en deleties worden de volgende uitspraken gedaan:
1 Een insertie kan leiden tot een leesraamverschuiving.
2 Een deletie kan leiden tot de synthese van een langer eiwit.
2p 33 Welke uitspraak/ uitspraken is/zijn juist?

Slide 33 - Open question

Slide 34 - Slide

Leesraamverschuiving (frameshift)
Als gevolg van een insertie
of deletie wordt een totaal
ander eiwit gecodeerd.
Of er ontstaat op een andere
plek een start- of stopcodon.

Slide 35 - Slide

Bij het optreden van een dsb wordt γH2AX gevormd uit het histon-eiwit
H2AX. Op plaatsen waar veel γH2AX aanwezig is dus zeer waarschijnlijk
een dsb aanwezig. De omzetting van H2AX in γH2AX maakt de reparatie van een dsb
mogelijk doordat het de spiralisatie van de chromatinedraad vermindert.
1p Verklaar dat de afgenomen spiralisatie van de chromatinedraad het
herstel van dsb’s makkelijker maakt.

Slide 36 - Open question

Silencing
Enhancing

Slide 37 - Slide

Silencing
Enhancing
Heterochromatine
Euchromatine
Compact DNA structuur
Losse DNA structuur
Moeilijk af te lezen DNA
Makkelijk af te lezen DNA
Methylering histonstaarten
Acetylering van histonstaarten
Gen = inactief
Gen = actief
De mate van methylering en acetylering geeft
de epigenetische structuur

Slide 38 - Slide

Spiralisatie
Donkere plekken in de kern:
sterk gespiraliseerd DNA 
= heterochromatine
-> geen transcriptie

+ nucleolus (kernlichaampje)

(betrokken bij rRNA synthese)

Slide 39 - Slide

Spiralisatie
Lichte plekken in de kern:
weinig gespiraliseerd DNA
= euchromatine
-> wel transcriptie

Slide 40 - Slide


B In een celkern van een vrouw (links) is een van beide X-chromosomen sterk gespiraliseerd: het lichaampje van Barr. De cel van een man (rechts) heeft dit niet.

Slide 41 - Slide

Methylering en acetylering histonen





Methylering (toevoeging van een -CH3 groep) van een histonstaart zorgt voor meer spiralisatie

Slide 42 - Slide

Methylering en acetylering histonen





Acetylering (toevoeging van een -COCH3 groep) van een histonstaart zorgt voor minder spiralisatie

Slide 43 - Slide