This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 3 videos.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Leefomgeving
Natuur: les 1
Slide 1 - Slide
Kerndoel 40
organismen hebben bepaalde relaties in voedselketens
een biotoop kenmerkt zich door de aanwezigheid van bepaalde planten en dieren
micro-organismen zorgen voor gisting, bederf en vertering van dode (delen van) organismen
Slide 2 - Slide
Wat zou een leefomgeving kunnen zijn?
Slide 3 - Open question
Wat ga je leren?
Dat planten en dieren elk een eigen leefomgeving hebben.
Wat een biotoop is en dat er verschillende zijn in een regenwoud.
Dat planten en dieren samenwerken maar ook elkaar tegenwerken.
Slide 4 - Slide
Leefomgeving
Je ziet hier de Zuidpool. Een leeuw kan hier niet leven. Hij zou te veel opvallen. Hij leeft op een andere plek, de plek waar hij leeft noem je leefomgeving.
Slide 5 - Slide
Soorten leefomgevingen
Zuidpool (koude omgevingen)
Woestijn (warme omgevingen)
Tropische Regenwoud (natte omgevingen)
Savanne (droog klimaat)
Je eigen leefomgeving
Slide 6 - Slide
Wat is een leefomgeving?
Slide 7 - Open question
Biotoop
De plek waar een dier of plant het beste kan leven.
De beste schuilplaats
Het meeste voedsel
Beste klimaat
Levensgemeenschap
Veel planten zorgen voor elkaar. Grote bomen zorgen voor kleinere planten, geven ze schaduw of zorgen voor niet te veel vocht bij die plant. als je die grote bomen weg zou halen, overleven die kleinere planten het ook niet. Die planten vormen dus een hechte levensgemeenschap. Ze hebben elkaar dus nodig.
Slide 8 - Slide
Biotoop =
A
De plek waar een plant niet goed kan leven
B
De plek waar een plant het kan overleven
C
De plek waar een plant goed kan leven
D
Geen idee
Slide 9 - Quiz
Soorten biotopen
In het regenwoud heb je veel meer soorten biotopen. In die biotopen wonen dan ook verschillende dieren.
Overal helpen de planten elkaar
Overal helpen de planten elkaar.
Zie jij waar planten elkaar of dieren helpen?
Slide 10 - Slide
Slide 11 - Video
Wat weet je van een biotoop? (er zijn meer antwoorden goed)
A
Beste klimaat
B
Beste schuilplaats
C
Het meeste voedsel
D
Veel vijanden
Slide 12 - Quiz
Het dak van het regenwoud
Dit is de bovenste laag van het regenwoud.
De bladeren van de hoogste bomen vormen het dak en vangen het meeste licht op.
Dit is de kroonlaag.
De bodem van het regenwoud
De onderste/donkere laag van het regenwoud.
Die bestaat uit mossen en algen. Ook liggen hier de dode planten en dieren.
Deze laag nomen we het bostapijt.
Slide 13 - Slide
Wat leeft veel waar? Sleep de juiste laag naar het juiste plaatje.
Kroonlaag
Bostapijt
Kroonlaag
Bostapijt
Slide 14 - Drag question
Voedselrelaties (1)
In een leefomgeving hebben de dieren ook voedsel nodig.
Die halen dieren niet uit de supermarkt!
Deze dieren 'vinden' (jagen op) hun voedsel in hun leefomgeving.
Voedselrelaties (1)
Veel van deze dieren eten andere dieren.
Een voorbeeld: een vogel een worm eet.
Zonder worm zou de vogel doodgaan.
Een tijger die een antilope eet.
Zonder antilope zou de tijger doodgaan.
Dit noemen wij een voedselrelatie.
Dieren hebben andere dieren nodig om te overleven.
Slide 15 - Slide
Welke voedselrelaties ken jij? (Een kat eet een... Een papegaai eet ...) Noem er 4.
Slide 16 - Mind map
Welke voedselrelatie klopt NIET
A
Een huismuis eet insekten
B
Een ekster eet bessen
C
Een regenworm eet bacteriën
D
Een zeehond eet natte brokken
Slide 17 - Quiz
Samenwerken
Bij dieren komt ook veel samenwerken voor.
De vogels op de kop van het hert zorgen ervoor dat het beest luis vrij blijft.
Het hert beschermt en zorgt voor veiligheid van de vogels tegen vijanden.
Het hert is de gastheer voor de vogels.
Misbruik
Er zijn ook dieren of planten die misbruik maken van hun gastheer.
Dit noem je parasieten. Deze parasiet kan het voedsel afpakken van hun gastheer waardoor de gastheer komt te overlijden. Hierdoor zijn de voedselrelaties die de gastheer had ook meteen verstoord.
Slide 18 - Slide
1. Wat is een gastheer? 2. Wat is een parasiet?
Slide 19 - Open question
Vertering
Als de parasieten de dood van hun gastheer hebben veroorzaakt komen de micro-organismen in beeld.
Een ander woord hiervoor is bacteriën.
Zij verteren delen van de dode dieren. Zachte delen van het dier verdwijnen eerst, hierna blijven de botten nog over.