This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
Bloed stroomt weg van het ...............
bloed stroomt naar ................toe
bloed is zuurstofrijk/arm?
wanden zijn dun/dik? en wel/niet elastisch?
veel kracht > bloeddruk is laag/hoog?
Liggen diep/oppervlakkig? in het lichaam.
Bloed stroomt naar of van de organen weg?
Bloed stroomt naar/terug? naar het hart.
Bloed is zuurstofarm/zuurstofrijk? (behalve de longader)Bloeddruk in de aders is laag/hoog; je voelt geen hartslag
Wanden van aders zijn dikker/dunner? dan de wanden van slagaders
Bloed stroomt van de organen weg
Bloed stroomt terug naar het hart.
Bloed is zuurstofarm (behalve de longader)Bloeddruk in de aders is laag; je voelt geen hartslag
Wanden van aders zijn dunner dan de wanden van slagaders