HV2 week 9-1 les 5 Grammatica H21 HERH voornaamwoorden, uitleg telwoorden

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak een leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 
1 / 29
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 29 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom klas

Ga op je vaste plek zitten. 
Pak een leesboek. 
Laat de iPad in de tas. 
Geen tas op tafel.
Geen jas of kauwgom in het lokaal. 

Slide 1 - Slide

Inhaal toetsen/inleveren PO

Slide 2 - Slide

Vandaag
10 minuten lezen



Herhaling werkwoorden:
- de tijden H5
vragend en onbepaald voornaamwoord H21

Uitleg telwoorden H21

Slide 3 - Slide

Te behandelen grammatica Kern P3
H5 Taalkundig ontleden (zelfstandig naamwoord, lidwoord, bijvoeglijke naamwoord, bijwoord, voorzetsel. voornaamwoorden, soorten werkwoorden): afgerond

H6 Redekundig ontleden (persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, voorzetselvoorwerp, bijwoordelijke bepaling): 

H20 Koppelwerkwoord en naamwoordelijk gezegde: 

H21 Voornaamwoorden & telwoorden: mee bezig

H35 Samengestelde zinnen en voegwoorden:

H36 Bijvoeglijke bepaling & bijstelling: 


Slide 4 - Slide

Lezen
timer
10:00

Slide 5 - Slide

Lesdoelen

Je leert hoe je vragende, onbepaalde , wederkerige, wederkerende voornaamwoorden en telwoorden herkent in een zin.  

Slide 6 - Slide

Herhaling vorige lessen

H5 werkwoorden: de tijden
H21 voornaamwoorden

Slide 7 - Slide

Werkwoorden: de tijden in schema

Slide 8 - Slide

Stappenplan: bepaal de tijd van de zin
1. Staat er een vorm van hebben of zijn als hulpwerkwoord in de zin? 
ja: v (voltooid) of nee: o (onvoltooid)
2. Staat de persoonsvorm in de t (tegenwoordige) of v (verleden tijd)?
3. Staat er een vorm van zullen in de zin? 
ja: t (toekomende tijd) of nee: -
4. Zet bij het laatste streepje een t van tijd. 

1. volt./onvolt.                 2. tegenw./verl.tijd                  3. toekomende          4. tijd
             -                                      -                                                         -                                -

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

zouden

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Voornaamwoorden die je al kent
persoonlijk voornaamwoord: ik hij ons hen jij jou u zij wij jullie haar ons 

bezittelijk voornaamwoord: hun mijn haar jouw zijn ons/onze jullie/uw

aanwijzend voornaamwoord: deze die dit dat zulke zo'n

betrekkelijk voornaamwoord: een betrekkelijk voornaamwoord is een woord dat verwijst naar een woord of groepje woorden dat eerder genoemd is. De betrekkelijk voornaamwoorden die je tegen kan komen zijn: ‘dat’, ‘die’, ‘wat’, ‘wie’, ‘hetgeen’ en ‘welke’. 

Slide 13 - Slide

 wederkerend en wederkerig voornaamwoord
Blz. 86 Kern

Slide 14 - Slide

Wederkerig voornaamwoord
Geeft aan dat twee personen een 'wederzijdse handeling' verrichten. 'We zien elkaar vanavond!'

Er bestaan maar drie wederkerige voornaamwoorden: 
elkaar/elkander/mekaar

Slide 15 - Slide

Wederkerend voornaamwoord
Wederkerend betekent dat iets terugkomt. Het onderwerp van de zin 'keert weer' terug. 

We kennen in het Nederlands wederkerende werkwoorden. Die beginnen altijd met 'zich', bijvoorbeeld:
  • zich schamen
  • zich verslapen

Slide 16 - Slide

Vervoegen
Als je wederkerende werkwoorden gaat vervoegen, dan komt er een deel van het werkwoord terug.
Voorbeeld:
  • Zich vergissen
  • Ik vergis me
  • Hij vergist zich
  • Wij vergissen ons

Slide 17 - Slide

Vragend voornaamwoord
Vervangt een persoon of ding en staat vaak vooraan in een vraagzin.

Wie wil het ijs pakken?
Welke grapjas heeft dit gedaan?

Dit zijn de vragende voornaamwoorden: wie, wat, welk(e), wat voor (een)

Slide 18 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Verwijst niet naar specifieke zaken of personen, maar is algemeen. 
Iemand moet het zeggen. 
Ik heb iets te zeggen. 

Het kan zelfstandig of bijvoeglijk gebruikt worden. 
Sommige mensen lusten dat niet. 
Sommige lusten dat niet. 

Onbepaalde voornaamwoorden:
iemand, niemand, iets, niets, wat, ieder(een), alle(s), andere(n), elk, sommige(n), verschillende, je, men, het

Slide 19 - Slide

Uitleg H21

Telwoorden

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Nakijken
H21 opdr. 1 t/m 5

Slide 22 - Slide

Huiswerk
Maken H21 opdr. 8 t/m 11

Slide 23 - Slide

Aan de slag
  • Ga aan de slag met het maken van de opdrachten;
  • Je mag overleggen met je buur, maar doe dit zachtjes. 

Ben je klaar? 
- lezen 'boek in de tas'




Slide 24 - Slide


Is de opdracht duidelijk?

Slide 25 - Slide

Volgende les


Uitleg over H6 redekundig ontleden

Slide 26 - Slide

Zijn voor jou de lesdoelen behaald
Ik herken de voornaamwoorden en de telwoorden. 

Slide 27 - Slide

Hoe ging deze les?
Wat heb je geleerd vandaag?

Wat vond je leuk aan deze les? 

Heeft iemand vragen?

Slide 28 - Slide



Fijne dag en tot 
de volgende keer!

Slide 29 - Slide