PRESENT SIMPLE SELF STUDY

Present Simple 
English practise
With Ms Frijns
1 / 24
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Present Simple 
English practise
With Ms Frijns

Slide 1 - Slide

Let's practise the tenses!
In these slides, you will see exercises and explanations on:
  • The present simple


Do the exercises and take notes! You are expected to know this for the next couple lessons.

Slide 2 - Slide

Present Simple: what do you remember?

Slide 3 - Slide

The Present Simple
Dit zijn zinnen in de present simple: 

Slide 4 - Slide

True or false:
'Present' betekent verleden tijd
A
True
B
False

Slide 5 - Quiz

Present Simple
'Present' betekent tegenwoordige tijd

Slide 6 - Slide

True or false:
Je gebruikt de present simple voor feiten.
A
True
B
False

Slide 7 - Quiz

Wanneer gebruik je de present simple:
A
Bij dingen die nu gebeuren.
B
Bij gewoontes, regelmatige gebeurtenissen en feiten.
C
Bij dingen die je in de toekomst gaat doen.
D
Bij dingen die in het verleden zijn gebeurd.

Slide 8 - Quiz

Present Simple
'Present' betekent tegenwoordige tijd

Wanneer gebruik je de present simple?
Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Slide 9 - Slide

Wat is dit:
"Water boils (kookt) at 100 degrees."
A
Feit
B
Regelmatige gebeurtenis
C
Gewoonte

Slide 10 - Quiz

Wat is dit:
"I always go to the beach on weekends in summer."
A
Feit
B
Regelmatige gebeurtenis
C
Gewoonte

Slide 11 - Quiz

Wat is dit:
"Trains never go on time!"
A
Feit
B
Regelmatige gebeurtenis
C
Gewoonte

Slide 12 - Quiz

Wat is dit:
"She always tells the best stories!"
A
Feit
B
Regelmatige gebeurtenis
C
Gewoonte

Slide 13 - Quiz

Wat is dit:
"Elephants can stand on their head."
A
Feit
B
Regelmatige gebeurtenis
C
Gewoonte

Slide 14 - Quiz

Maar hoe schrijf je de present simple?


Je kunt altijd aan het werkwoord van de zin zien in welke tijd het staat:
"Ik loop naar huis." (tegenwoordige tijd)
"Ik liep naar huis." (verleden tijd)

Slide 15 - Slide

Wat moet er op de puntjes staan?
"I sometimes ....(sleep) through my alarm in the morning."

Slide 16 - Open question

Wat moet er op de puntjes staan?
"Dogs ...(have) an amazing sense of smell."

Slide 17 - Open question

Om de present simple te maken, zet je het werkwoord in ...
Voorbeeldzin: "Dogs have an amazing sense of smell."
A
het hele werkwoord
B
het hele werkwoord + s
C
het hele werkwoord + ing
D
het hele werkwoord + ed

Slide 18 - Quiz

Present Simple
'Present' betekent tegenwoordige tijd

Wanneer gebruik je de present simple?
Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Hoe maak je de present simple?
Je gebruikt het hele werkwoord.

Slide 19 - Slide

Wat is de shit-regel?
Voorbeeldzin: He spells his name.

Slide 20 - Open question

True or false:
"Aria and Ben take the train often."
Deze zin is correct.
A
True
B
False

Slide 21 - Quiz

True or false:
"Louis walk home every day."
Deze zin is correct.
A
True
B
False

Slide 22 - Quiz

True or false:
"Lory is so great."
Deze zin is correct.
A
True
B
False

Slide 23 - Quiz

Present Simple: de hele uitleg!
'Present' betekent tegenwoordige tijd

Wanneer gebruik je de present simple?
Je gebruikt de present simple voor feiten, regelmatige gebeurtenissen en gewoontes. (bv: I always have football match on Sunday). 

Hoe maak je de present simple?
  • Je gebruikt het hele werkwoord.
  • Shit-regel: bij he/ she/ it doe je: hww + s
  • To be: 'to be' betekent zijn. Deze heeft 'am/ are/ is' als vervoegingen in de tegenwoordige tijd. 

Slide 24 - Slide