Leidinggeven hoofdstuk 3

Uit de praktijk
blz 53
1 / 47
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 2

This lesson contains 47 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Uit de praktijk
blz 53

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Is er tussen Loes en Ria sprake van eenzijdige of tweezijdige communicatie?

Slide 3 - Open question

Wat was het communicatiedoel van Ria toen ze Loes vroeg om een dienst met haar te ruilen?

Slide 4 - Open question

Geef een voorbeeld van een gesloten vraag en een voorbeeld van een open vraag die Jacqueline aan Loes en Ria kan stellen om het gesprek te starten

Slide 5 - Open question


Is er in het gesprek sprake van interne of externe communicatie?

Slide 6 - Open question

Controlevragen hoofdstuk 3
Blz 76

Slide 7 - Slide

Wat is geen mogelijk doel van communicatie
A
Overtuigen
B
Motiveren
C
Informeren
D
Beledigen

Slide 8 - Quiz

Wat is geen fase in het communicatieproces
A
Coderen en zenden van de boodschap
B
Terugkoppelen
C
Ontvangen, decoderen, begrijpen en accepteren van de boodschap
D
Zowel A, B als C

Slide 9 - Quiz

Wat wordt in het communicatieproces bedoeld met feedback?
A
Terugkoppeling
B
Boodschap begrijpen
C
Boodschap niet begrijpen
D
Terugkomen op iets

Slide 10 - Quiz

Wat wordt bedoeld met miscommunicatie?
A
Verstoorde communicatie
B
Geen communicatie
C
Slechte communicatie
D
Goede communcatie

Slide 11 - Quiz

Hoe ontstaat miscommunicatie?
A
Als de ontvanger anders codeert dan de zender decodeert.
B
Als ontvanger anders decodeert dan de zender codeert .
C
Als beide op dezelfde manier coderen / decoderen
D

Slide 12 - Quiz

Wat is ruis in de communicatie?
A
Slechte communicatie
B
Veel lawaai
C
Goede communicatie
D
Verstoring

Slide 13 - Quiz

Uit welke 2 niveaus van communicatie bestaat het zenden van een boodschap?
A
Inhouds- en betrekkingsniveau
B
Oppervlakkig en diepte niveau
C
Niveau 1 en Niveau 2
D
Doel- en eind niveau

Slide 14 - Quiz

Wat wordt bedoeld met referentiekader?
A
Gewoonten
B
Regels
C
Normen
D
Zowel A, B als C

Slide 15 - Quiz

Wat is interne communicatie?
A
Communicatie binnen een organisatie
B
Communicatie buiten het bedrijf
C
Communicatie tussen 2 mensen
D
Als je alleen communiceert

Slide 16 - Quiz

Wat is externe communicatie?
A
Communicatie binnen een organisatie
B
Communicatie buiten het bedrijf
C
Communicatie tussen 2 mensen
D
Als je alleen communiceert

Slide 17 - Quiz

Wat is eenzijdige communicatie?
A
Eenrichtingsverkeer, je kunt niet reageren
B
Er is zowel een zender als een ontvanger, wisselwerking
C
Je communiceert met een groep
D
Als je alleen communiceert

Slide 18 - Quiz

Wat is tweezijdige communicatie?
A
Eenrichtingsverkeer, je kunt niet reageren
B
Er is zowel een zender als een ontvanger, wisselwerking
C
Je communiceert met een groep
D
Als je alleen communiceert

Slide 19 - Quiz

Beschrijf de voor- en nadelen van mondelinge en schriftelijke communicatie

Slide 20 - Open question

Geef 3 voorbeelden van mondelinge en schriftelijke communicatiemiddelen.

Slide 21 - Open question

Noem een risico van sociale media voor bedrijven.

Slide 22 - Open question

Vertikale communcatielijnen
Horizontale communcatielijnen
Laterale communcatielijnen
Er wordt informatie uitgewisseld tussen medewerkers die op hetzelfde niveau zitten
Er wordt informatie uitgewisseld tussen medewerkers van verschillende niveaus en organisaties
Er wordt informatie uitgewisseld tussen medewerkers die op verschillende niveaus werken, bijvoorbeeld een medewerker en zijn leidinggevende.
Wat hoort bij elkaar?

Slide 23 - Drag question

Wat is geen voorbeeld van een communicatie structuur
A
Kettingstructuur
B
Y-structuur
C
Circelstructuur
D
X-structuur

Slide 24 - Quiz

Wat is de juiste volgorde van fasen in een gesprek:
A
1. Voorbereiding 2. Uitvoering 3. Organisatie 4. Gespreksverslag
B
1. Voorbereiding 2. Organisatie 3. Gespreksverslag 4. Uitvoering
C
1. Gespreksverslag 2. Organisatie 3. Uitvoering 4. Voorbereiding
D
1. Voorbereiding 2. Organisatie 3. Uitvoering 4. Gespreksverslag

Slide 25 - Quiz

Wat is een open vraag en wanneer gebruik je deze?

Slide 26 - Open question

Wat is een gesloten vraag en wanneer gebruik je deze?

Slide 27 - Open question

Wat is empathie?
A
Aardig zijn
B
Inlevingsvermogen
C
Niet aardig zijn
D
Gelukkig zijn

Slide 28 - Quiz

Waar staat LSD voor?
A
Luisteren / Samen zijn / Doordrukken
B
Leven / Soms / Dank
C
Luisteren / Samenvatten/Doorvragen
D
Luisteren / Stellingnemen / Doordraven

Slide 29 - Quiz

Wat wordt bedoeld met de vierseconden-regel?
A
Stilte laten vallen
B
Snel praten
C
Snel luisteren
D
Snel beslissing nemen

Slide 30 - Quiz

Verwerkingsopdrachten hoofdstuk 3
Blz 73
timer
1:00

Slide 31 - Slide

Barry maakt een naslagwerk over een nieuwe procedure voor het omgaan met een tekort aan voorraad. Dit naslagwerk kunnen andere medewerkers in hun werk gebruiken. Van welk communicatiedoel is hier sprake? Leg uit

Slide 32 - Open question

Theo vraagt een man op straat naar de kortste route naar het station. Als antwoord wijst de man met zijn hand in een bepaalde richting.
Wie is de zender in dit voorbeeld? Leg uit

Slide 33 - Open question

Is er in dit voorbeeld sprake van interactie? Leg uit

Slide 34 - Open question

Is er in dit voorbeeld sprake van non-verbale communicatie? Leg uit

Slide 35 - Open question

3. Shoes for ever is een keten van schonenwinkels. Door ontwikkelingen in de schoenentrends beslist Shoes for ever een andere richting in te slaan. Er moet ook een nieuw beleid komen.
a. Op welk management niveau moet dit beleid worden opgesteld?

Slide 36 - Open question

In welke van de volgende situaties is sprake van formele communicatie?
A
Gerard vertelt leidinggevende dat zijn zus gaat trouwen
B
Tijdens een beoordelingsgesprek krijgt Gerard te horen dat hij vaker op tijd moet komen.
C
Tijdens zijn werkt krijgt Gerard een schouderklopje van Niels.

Slide 37 - Quiz

Tijs werkt bij bouwmarkt De Klusman. Hij was altijd heel goedlachs en opgewekt,
maar de laatste tijd zit hij niet zo lekker in zijn vel. Dat straalt hij ook uit. Hij is stil
en een lachje kan er bijna niet meer vanaf. Soms snauwt hij zelfs klanten af.
Manager Rolf heeft morgen een gesprek gepland om de situatie met Tijs te
bespreken. Rolf hecht veel waarde aan klantvriendelijkheid. Hij heeft als regel dat zijn
winkelpersoneel elke klant begroet of oogcontact met de klant maakt. De klant
weet dan dat hij is opgemerkt.
Noem de vormen van verbale en non-verbale communicatie die voorkomen in
deze situatie.

Slide 38 - Open question

Warenhuis Vliegenvanger is een warenhuis in een middelgrote stad. Francine is
manager van de afdeling Parfumerie. Volgende maand is er een extra
koopzondag. Het warenhuis opent dan zijn deuren voor vaste klanten.
Noteer drie communicatiemiddelen waarmee Francine haar medewerkers kan
inlichten

Slide 39 - Open question

Lars is verkoper bij een groothandel. Hij wil graag iets weten over de inkoopprijs
van een bepaald artikel. Daarom belt hij met Luca van de afdeling Inkoop.
Hoe noem je deze communicatielijn? Leg uit

Slide 40 - Open question

Bij startup AllForUs werken vijf medewerkers. Zij zijn samen verantwoordelijk
voor het succes van de organisatie. Er zijn geen managers. Iedereen
communiceert met elkaar. Van welke communicatiestructuur is hier sprake?

Slide 41 - Open question

Leidinggevende Elsbeth wil een gesprek voeren met medewerker Erika.
Bij welke fase van het gesprek horen de volgende punten?
a. Ze plant een datum en tijd voor het gesprek.

Slide 42 - Open question

b. Ze denkt na over het doel van het gesprek.

Slide 43 - Open question

c. Ze maakt een samenvatting van het gesprek.


Slide 44 - Open question


d. Ze houdt het gesprek met Erika.


Slide 45 - Open question

Victor heeft een bruidsmodezaak. In de communicatie met zijn medewerkers
gebruikt hij regelmatig de LSD-methode.
Leg uit hoe Victor met behulp van deze methode de communicatie met zijn
medewerkers kan verbeteren.

Slide 46 - Open question

Rick is tot nu toe vier keer per maand te laat op zijn werk verschenen. Hij mist
hierdoor een vergadering, en klanten hebben tevergeefs op hem gewacht. Je
besluit Rick hierop aan te spreken.
Welke gesprekstechnieken zou je in dit gesprek toepassen? Leg uit.

Slide 47 - Open question