Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn bijvoorbeeld: tafel, gesprek, feest, student, bus, liefde.
Zo herken je een zelfstandig naamwoord:
Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je de, het of een zetten: de student, het feest, een gesprek.
Een bijvoeglijk naamwoord (bn) geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord: een saai boek, de heerlijke lunch.
Een bijvoeglijk naamwoord kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan: De praktijklessen zijn interessant.
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn) zegt van welk materiaal iets is gemaakt: een zilveren ring, een canvas tas.
Je kunt ze meestal in het meervoud zetten: een gesprek → twee gesprekken.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: de tafel → het tafeltje.
Let op: een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Boris, Madrid, Rijn, Kenia, IJsselstraat. Deze zelfstandige naamwoorden zijn lastig te herkennen, want er past geen de, het of een voor en je kunt ze niet in het meervoud zetten of er een verkleinwoord van maken.
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het en een. Ze staan voor een zelfstandig naamwoord, maar er kunnen andere woorden tussen staan: de stage, het verslag, een lastige klus.