Grammatica 1.1 en 1.2

  1. Het leukste...
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende wee
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

  1. Het leukste...
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende wee

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Wat is het leukste dat je in je vakantie hebt gedaan / hebt meegemaakt?

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 
Doel 4e periode:

15 juli toets

Grammatica H1+H2

Tot die tijd: 3 lessen

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Waar vind je de periodeplanning?

Slide 4 - Mind map

This item has no instructions

  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 
Wat weet je nog over:

Werkwoorden
Lidwoorden
Zelfst. naamwoorden
Bijv. naamwoorden

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Bij interne bedreiging en bij dreiging van buitenaf dient de democratie de eigen rechtsorde te beschermen.

Slide 6 - Mind map

ww: dient (pv) te beschermen (inf)
zelfst nw: bedreiging, dreiging, democratie, rechtsorde
bijv nw: interne, eigen
lidwoorden: de, de
De krijgsmacht bestaat uit vrijwillig dienenden en kan mede bestaan uit dienstplichtigen (art. 98 lid 1 Gw).

Slide 7 - Mind map

ww: bestaat (pv), kan (pv) bestaan (inf)
zn: krijgsmacht, dienenden, dienstplichtigen
bn: vrijwillig
lidw: de
  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 
werkwoorden:

persoonsvorm
infinitief (hele ww)
voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

en werkwoord (ww) zegt wat iets of iemand doet of overkomt (werken, voelen, horen). Bij sommige werkwoorden is de betekenis niet zo duidelijk (zijn, moeten, worden).
Een werkwoord heeft verschillende vormen:
1 De persoonsvorm is de werkwoordsvorm die je van tijd kunt veranderen. In elke zin staat een persoonsvorm.
Ben gaat (ging) vrijdag op bezoek bij zijn stagebedrijf.
Waarom konden (kunnen) jullie niet afspreken?
Naast de persoonsvorm kunnen in de zin ook andere werkwoorden staan:
2 De infinitief is het hele werkwoord.
Rachelle wil vanavond sporten.
3 Het voltooid deelwoord geeft aan dat iets eerder is gebeurd. De persoonsvorm is in deze zinnen vaak een vorm van het werkwoord hebben, zijn of worden.
Heeft Kay een taxi gebeld?
Yara en Tom zijn ook uitgenodigd voor het feest.
Het bedrag wordt zo snel mogelijk naar je rekening overgemaakt.
  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 


zelfstandig naamwoord

lidwoord

bijvoegelijk naamwoord / stoffelijk bijvoegelijk nw

Slide 9 - Slide

Zelfstandige naamwoorden (zn) zijn bijvoorbeeld: tafel, gesprek, feest, student, bus, liefde.
Zo herken je een zelfstandig naamwoord:
Voor de meeste zelfstandige naamwoorden kun je de, het of een zetten: de student, het feest, een gesprek.

Een bijvoeglijk naamwoord (bn) geeft extra informatie over een zelfstandig naamwoord: een saai boek, de heerlijke lunch.

Een bijvoeglijk naamwoord kan ook achter een zelfstandig naamwoord staan: De praktijklessen zijn interessant.

Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (stof. bn) zegt van welk materiaal iets is gemaakt: een zilveren ring, een canvas tas.

Je kunt ze meestal in het meervoud zetten: een gesprek → twee gesprekken.
Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken: de tafel → het tafeltje.
Let op: een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Boris, Madrid, Rijn, Kenia, IJsselstraat. Deze zelfstandige naamwoorden zijn lastig te herkennen, want er past geen de, het of een voor en je kunt ze niet in het meervoud zetten of er een verkleinwoord van maken.
Er zijn drie lidwoorden (lw): de, het en een. Ze staan voor een zelfstandig naamwoord, maar er kunnen andere woorden tussen staan: de stage, het verslag, een lastige klus.
  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 


Maak de opdrachten van

Grammatica 1.1 en 1.2

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

  1. Kennismaken
  2. Lesdoel
  3. Wat weet je nog?
  4. Uitleg opdracht
  5. Opdracht
  6. Lesdoel behaald?
  7. Tips & Tops
  8. Volgende week 

Slide 11 - Slide

This item has no instructions