This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
De futur simple is de toekomende tijd.
Je gebruikt de futur simple om uit te drukken dat dingen zullen gebeuren.
In het Nederlands vertaal je de futur simple met een vorm van het hulpww 'zullen'+ infinitief
De futur proche gebruik je als je binnen zeer korte tijd iets gaat doen.
De futur proche bestaat uit
een vorm van het werkwoord ALLER (gaan) + het hele werkwoord
Bijvoorbeeld:
Il va faire ses devoirs. (Hij gaat zijn huiswerk maken)
Elle va prendre son sac. (Zij gaat haar tas pakken)