This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Lesdoel
Ik kan de hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden samen met een voltooid deelwoord plaatsen in een zin .
Slide 2 - Slide
Nodig
En
Slide 3 - Slide
woordbegrip
Een hulpwerkwoord is een werkwoord.
Werkwoorden =
dingen die je kunt doen.
Slide 4 - Slide
woordbegrip
Een voltooid deelwoord is een vorm van een werkwoord. Het is een samengesteld werkwoord. Bij een voltooid deelwoord heeft de actie al plaatsgevonden. De actie (werkwoord) is al afgerond.
De actie vond in het verleden plaats. Bijvoorbeeld: ‘Zij heeft gemorst’.
Slide 5 - Slide
Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
Slide 6 - Slide
Zelfstandig werkwoord
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord.
Een zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in de zin.
Slide 7 - Slide
Koppelwerkwoord
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het koppel werkwoord. Hiernaast zie je de koppelwerkwoorden.
Maar vandaag gaan we het niet over het koppelwerkwoord hebben.
Slide 8 - Slide
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.
Slide 9 - Slide
welke hulpwerkwoorden ken je?
Slide 10 - Mind map
Veel voorkomende werkwoorden zijn.....
Zijn
Hebben
Worden
Slide 11 - Slide
Hebben - tegenwoordige tijd
Ik
Je, hij, zij
Wij, jullie
Hebben - verleden tijd
Ik
Jij, hij, zij
Wij, jullie
Slide 12 - Slide
Zijn - tegenwoordige tijd
Ik
Je, hij, zij
Wij, jullie
Zijn - verleden tijd
Ik
Jij, hij, zij
Wij, jullie
Slide 13 - Slide
Worden - tegenwoordige tijd
Ik
Je, hij, zij
Wij, jullie
Worden - verleden tijd
Ik
Jij, hij, zij
Wij, jullie
Slide 14 - Slide
De hulpwerkwoorden hebben, zijn en worden vind je vaak samen met een voltooid deelwoord.
Slide 15 - Slide
Slide 16 - Slide
hulpwerkwoorden en voltooid deelwoorden
komen vaak samen in een zin
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Zijn
Hebben
Worden
Zijn hulpwerkwoorden
Voltooid deelwoord is een actie die al geweest is.
Deze woorden beginnen vaak met ge- be- ver- her- ont-
Hulpwerkwoorden en voltooid deelwoorden komen vaak samen in een zin
Slide 19 - Slide
De juf heeft een lange fietstocht gemaakt. Wat is het hulpwerkwoord?
A
de
B
fietstocht
C
gemaakt
D
heeft
Slide 20 - Quiz
De bakker is met de taartjes door de winkel gelopen? Wat is het hulpwerkwoord?
A
bakker
B
door
C
is
D
gelopen
Slide 21 - Quiz
Gisteren heb jij een mooi toneelstukje opgevoerd. Wat is het hulpwerkwoord?
A
gisteren
B
heb
C
een
D
mooi
Slide 22 - Quiz
Wij hebben allemaal feest gevierd op het schoolplein. Wat is het hulpwerkwoord?
A
hebben
B
feest
C
wij
D
gevierd
Slide 23 - Quiz
Maak de zin af
Gisteren .... hij heel hard gevallen.
A
ben
B
is
C
bent
D
zijn
Slide 24 - Quiz
Maak de zin af
Hij .... al zijn snoepjes opgegeten.
A
is
B
was
C
heeft
D
zijn
Slide 25 - Quiz
Het werkwoorden worden
Ik .... vrolijk.
A
word
B
wordt
C
worden
D
werden
Slide 26 - Quiz
Het werkwoorden hebben
hij .... hobby.
A
heb
B
heeft
C
hebben
Slide 27 - Quiz
Het werkwoorden zijn
Jullie .... goed bezig!
A
is
B
bent
C
zijn
Slide 28 - Quiz
huiswerk
Leeropdracht voor volgende week woensdag. Leer de hulpwerkwoorden in de werkwoordspelling uit je hoofd.