V4 paragraaf 4.2 de kust

4.2 De Kust
Hoofdstuk 4 
domein Leefomgeving

4 VWO
1 / 44
next
Slide 1: Slide
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 44 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

4.2 De Kust
Hoofdstuk 4 
domein Leefomgeving

4 VWO

Slide 1 - Slide

Vandaag
Bespreken opgave 6 paragraaf 4.1 + gebruik atlas
Theorie 4.2 deel 1

Slide 2 - Slide

Leerdoelen
Je kunt het proces achter eb en vloed beschrijven.
Je weet hoe de Nederlandse kust is opgebouwd.
Je weet op welke manier de mens heeft ingegrepen in het kustgebied.
Je begrijpt dat bij (noord)westerstorm het IJsselmeergebied en de Zuidwestelijke Delta het overstromingsrisico groot is.

Slide 3 - Slide

Opbouw Nederlandse kust
Dynamisch kustgebied:
Soms opbouw, soms afbraak.

Iedere dag is anders!

  • Waddenkust
  • Duinenkust 
  • Estuarium

Slide 4 - Slide



Zachte kust:
  • stranden
  • zandplaten
  • duinen
  • wadden


Harde kust:
  • zeedijken
  • rotsen
  • boulevards




Zachte kust en harde kust

Slide 5 - Slide

Zachte kust
Harde kust
Dijken
Strand
Waddengebied
Door de mens aangelegd 

Slide 6 - Drag question

Kenmerkend voor wadden is ...
A
veel sedimentatie en ze vallen droog
B
veel sedimentatie en altijd onder water
C
veel erosie en ze vallen droog
D
veel erosie en altijd onder water

Slide 7 - Quiz

Estuarium
Een half gesloten waterlichaam (trechtervormig) aan de kust waarin zeewater wordt verdund met zoet water -> brak water.

Er is hier een duidelijke invloed van getijden.

Slide 8 - Slide

Delta
Estuarium

Slide 9 - Slide

Ontstaan van de kust
Dynamisch systeem:
  • wind
  • getijden
  • zeestroming
  • golfwerking

Slide 10 - Slide

Weichselien 
(ca. 115.000 - 10.000 jaar geleden)
Strandwallen gevormd door getijdenstroming.
Duinen gevormd door wind.
zeespiegel 110 m lager dan nu!

Slide 11 - Slide

Ontstaan
De afgelopen 2,5 miljoen jaar is zand via de rivieren de Noordzee in gestroomd
Tijdens de laatste ijstijd (Weichselien), was het water van de Noordzee gevangen in ijs. Veel zand is toen op de bodem van de Noordzee blijven liggen.
Dit zand is nu de basis voor de Nederlandse kust

Slide 12 - Slide

Natuurlijke kust
De natuurlijke kust is dynamisch:
Zand wordt weggeslagen, terwijl op andere plekken de kust groeit.
Hierdoor kunnen zwakke plekken in de kustverdediging ontstaan

Slide 13 - Slide

Huiswerk
Opgave 1 en 2 van paragraaf 4.2
Leren begrippen paragraaf 4.2.

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Video

Springtij: de kracht van de zon en de maan werken in elkaars verlengde.

Slide 16 - Slide

Doodtij: wanneer de aantrekkingskrachten van maan en zon haaks op elkaar staan.

Slide 17 - Slide

Getijden
Springtij: extra hoog water!

Doodtij: weinig verschil tussen hoog- en laagwater.

Slide 18 - Slide

Hoe noem je het verschijnsel als er extreem hoog water is.
A
Doodtij
B
Springtij
C
Getij
D
Noodtij

Slide 19 - Quiz

Getijdenstroom in de Noordzee
Langs de Nederlandse westkust gaat de vloedstroom van zuid naar noord.

Windrichting (en zeestroming) helpen een handje mee.

Slide 20 - Slide

De getijdenstroom in Nederland verplaatst zich van Noord naar Zuid
A
Juist
B
onjuist

Slide 21 - Quiz

Natuurlijke kust
Het zand wordt aangevoerd vanuit open zee door de vloedstroom.
Regel: de vloedstroom is sterker dan de ebstroom.
-->er komt meer water bij dan de ebstroom weer meeneemt

Slide 22 - Slide

Stranddrift
De golfsnelheid is in diep water hoger -> sedimentatie bij de kust. 

Golven schuin op de kust veroorzaken stranddrift (kustverplaatsing). Daarbij wordt zand gemiddeld in noordoostelijke richting verplaatst.

Slide 23 - Slide

Beschermen tegen de zee (harde kust)
Door middel van duinen, primaire keringen en andere waterkeringen wordt de Zeeuwse delta afgeschermd van de zee.

Slide 24 - Slide

Bescherming tegen de zee
Primaire keringen = voornamelijk dijken langs de grote rivieren, Zeeuwse wateren en het IJsselmeer. 
Stormvloedkeringen
Regionale waterkeringen (binnenwater: meren, rivieren, kanalen)

Slide 25 - Slide

Vanaf 1000 na Chr. aanleg dijken
Terp





Zeekleilandschap

Slide 26 - Slide

Afsluitdijk en polders
Bouw van de afsluitdijk: 1927 - 1932  

Polders:
  • Wieringermeerpolder: 1927
  • Noordoospolder: 1942
  • Flevopolder: 1955 - 1968

Slide 27 - Slide

Hondsbossche Zeewering
Voor (hard)
Na (dynamisch)

Slide 28 - Slide

Westkapelse Zeedijk

Slide 29 - Slide

Deltawerken

Slide 30 - Slide

Klimaatverandering
Hogere temperatuur:
- Smelten ijskappen
- Uitzetten zeewater
= absolute zeespiegelstijging

Slide 31 - Slide

Klimaatverandering
Hogere temperatuur - meer verdamping = meer en onregelmatigere neerslag

Slide 32 - Slide

Slide 33 - Link

Bodemdaling
Leg uit hoe bodemdaling de afvoer van rivierwater bemoeilijkt. 
Leg uit hoe klimaatverandering de afvoer van rivierwater moeilijker zal maken in de toekomst. 

Slide 34 - Slide

Bespreken opdracht 3

Slide 35 - Slide

Vraag 3a
Bekijk bron 9 en 10
Je weet wat de overheersende windrichting in Nederland is. Kun je nu, als je let op de getijden, verklaren waarom de vloedstroom sneller is dan de ebstroom.
- De vloedstroom komt uit het zuiden en gaat naar het noorden. De overheersende windrichting is  zuidwest. Beide zorgen ervoor dat vloedstroom sneller stroomt.

De vloedstroom komt uit het zuiden en gaat naar het noorden. De overheersende windrichting is zuidwest. Beide zorgen ervoor dat vloedstroom sneller stroomt.

Slide 36 - Slide

Vraag 3b
Wat is het gevolg van dit verschil voor het zandtransport voor onze kust?
- De vloedstroom brengt door de hogere snelheid meer zand richting kust, dan dat door de ebstroom weer richting zee wordt verplaatst. Het resultaat is een netto zandtransport richting kust.
De vloedstroom brengt door de hogere snelheid meer zand richting kust, dan dat door de ebstroom weer richting zee wordt verplaatst. Het resultaat is een netto zandtransport richting kust.

Slide 37 - Slide

Vraag 3c
Hoeveel vloedstromen hebben invloed op het Nederlandse kustgebied en uit welk(e) gebied(en) komen zij?
- Twee vloedstromen. Een vloedstroom uit het Kanaal en een uit het noorden van de Noordzee.

Twee vloedstromen. Een vloedstroom uit het Kanaal en een uit het noorden van de Noordzee.

Slide 38 - Slide

Vraag 3d
Een groep wadlopers maakt de oversteek naar Ameland en een andere groep naar Schiermonnikoog. Welke  groep moet als eerste vertrekken om 'droog' de bestemming te bereiken?
Verklaar je antwoord
De groep die naar Ameland moet eerder vertrekken omdat het bij Ameland eerder vloed wordt dan
bij Schiermonnikoog.

Slide 39 - Slide

3d
Een groep wadlopers maakt de oversteek naar Ameland en een andere groep naar Schiermonnikoog. Welke groep moet als eerste vertrekken om ‘droog’ de bestemming te bereiken? Verklaar je antwoord.
- De groep die naar Ameland gaat moet eerder vertrekken omdat het bij Ameland eerder vloed wordt dan bij Schiermonnikoog.

Slide 40 - Slide

Aan de slag
Maak de opdrachten van paragraaf 4.2


Slide 41 - Slide

Vraag 6a
In de introtekst van deze paragraaf lees je dat Schiermonnikoog langzaam op het grondgebied van de provincie Groningen schuift. Bekijk bron 10 en figuur 5 en verklaar waarom Schiermonnikoog in de loop van een paar eeuwen zich in oostelijke richting heeft verplaatst.

- De vloedstroom komt uit het westen en is sterker dan de ebstroom en de overheersende  windrichting is zuidwest Beide zorgen ervoor dat er meer zand in oostelijke richting wordt getransporteerd, waardoor aan de westkant afbraak plaats vindt en aan de oostkant aanwas.
De vloedstroom komt uit het westen en is sterker dan de ebstroom en de overheersende windrichting is zuidwest Beide zorgen ervoor dat er meer zand in oostelijke richting wordt getransporteerd, waardoor aan de westkant afbraak plaats vindt en aan de oostkant aanwas.

Slide 42 - Slide

Vraag 6b
Op figuur 5 zie je dat een grote geul langs het eiland ver de Lauwerszee in stroomt. 
Wat is het grote verschil tussen de kust van 1800 en die van nu op deze plaats? 
Leg ook uit wat de gevolgen zijn.
- Voor 1800 had je hier een zachte kust en nu heb je een harde kust. Het getij is verdwenen en het water is nu zoet.
Voor 1800 had je hier een zachte kust en nu heb je een harde kust. Het getij is verdwenen en het water is nu zoet.

Slide 43 - Slide

Zijn er vragen over deze paragraaf?

Slide 44 - Open question