donderdag 14 januari

Hausaufgaben Donnerstag 14
Bekijk de aflevering van neuneinhalb en geef antwoord op de vragen in de slide voor het filmpje 
en zoek 5 moeilijke woorden op waarvan je de betekenis niet weet/kent.
1 / 15
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 15 slides, with interactive quiz and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Hausaufgaben Donnerstag 14
Bekijk de aflevering van neuneinhalb en geef antwoord op de vragen in de slide voor het filmpje 
en zoek 5 moeilijke woorden op waarvan je de betekenis niet weet/kent.

Slide 1 - Slide

Ziel heute
* kijken of je het filmpje neuneinhalb begrepen hebt en welke 5 nieuwe woorden je geleerd hebt.
*wanneer gebruik in, nach of zu

Slide 2 - Slide

vragen bij neuneinhalb
1 Noem 5 dingen die ze over hun vriendschap vertellen/hoelang/waarom ze vrienden zijn
2 Waarom is vriendschap belangrijk? Noem 4 dingen die verteld worden.
3 Waarover hebben vrienden het meeste ruzie? noem 2 redenen.
4 Welke 3 tips geeft de mevrouw aan het einde? 

Slide 3 - Slide

vraag 1) Noem 5 dingen die ze over hun vriendschap vertellen/hoelang/waarom ze vrienden zijn
  1.  dezelfde hobby's
  2. vertrouwen elkaar/ op gemak voelen
  3. school
  4. dicht bij elkaar wonen/ vaak zien
  5. elkaar alles kunnen vertellen
  6. troosten elkaar
  7. veel plezier samen

Slide 4 - Slide

Vraag 2) Waarom is vriendschap belangrijk? Noem 4 dingen die verteld worden.
  1.  het maakt gelukkig
  2. stress verlagend
  3. Bij een toets kun je samen wat stressen en elkaar helpen
  4. als je ziek bent dan laat een vriend je iets beter voelen
  5. je leeft langer

Slide 5 - Slide

vraag 3) Waarover hebben vrienden het meeste ruzie? noem 2 redenen.
  1.  jaloers = eifersüchtig op een 3e persoon
  2. het vertrouwen is er niet

Slide 6 - Slide

vraag 4)  Welke 3 tips geeft de mevrouw aan het einde? 
  1.  als je boos bent niets zeggen, maar eerst rustig worden
  2. woorden als altijd en niet vermijden. Maar vaak en af en toe gebruiken bij je verhaal.
  3. je hoeft niet altijd sorry te zeggen. verschillende meningen mag je hebben.

Slide 7 - Slide

schrijf hier jouw 5 woorden
met betekenis op

Slide 8 - Mind map

Aantekeningen: zu, nach of in
Wanneer gebruik je dit:
Ich fahre zu meinen Großeltern.
Ich fahre nach Berlin. 
Ich fahre in die Schweiz. 

Slide 9 - Slide

ZU
Het voorzetsel zu gebruik je als je naar een persoon/winkel toegaat:

Ich fahre zu meinen Großeltern.
Kommst du morgen zu mir?
Wir gehen zum (zu + dem) Bäcker.

Slide 10 - Slide

Nach
Het voorzetsel nach gebruik je bij landen en plaatsaanduidingen zonder lidwoord of richtingen
Ich fahre nach Berlin.
Er fliegt nach Amerika.
Morgen fahren wir nach Deutschland
Ich gehe nach links, rechts, oben, unten, Süden

Slide 11 - Slide

In
Het voorzetsel in gebruik je bij landen met lidwoord: 
Ich fahre in die Schweiz.
Sie fliegt in die Türkei.
Wann kommt ihr in die Niederlande?



Slide 12 - Slide

In 
Het voorzetsel in gebruik je ook vaak bij gebouwen waar je naar binnen gaat:
Er geht in die Schule. (hier mag ook er geht zur (zu + der Schule)
Wir gehen in die Disko.
Gehen wir morgen ins (in + das) Schwimmbad?/ ins Kino


Slide 13 - Slide

Slide 14 - Link

Hausaufgaben Deutsch
* maak voor woensdag de online toets van Kapitel 3 (dus iedereen) Dit is in plaats van de echte toets.
* leer de aantekeningen van in/ nach / zu + maken oef 41/43/44

Slide 15 - Slide