This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
U / Uw drankje is inmiddels niet meer zo koud.
A
U
B
Uw
Slide 2 - Quiz
Je moet het (me / mijn) maar niet kwalijk nemen.
A
me
B
mijn
Slide 3 - Quiz
(Me / Mijn) zusje is gisteren vijf jaar geworden.
A
Me
B
Mijn
Slide 4 - Quiz
Van (u / uw) had ik dat niet verwacht.
A
u
B
uw
Slide 5 - Quiz
Dat boek van (jou / jouw) is niet gekaft.
A
jou
B
jouw
Slide 6 - Quiz
Van (mij / mijn) moeder hoef je geen medelijden te verwachten.
A
me
B
mijn
Slide 7 - Quiz
Moet dat konijn van (jou / jouw) niet gevoerd worden?
A
jou
B
jouw
Slide 8 - Quiz
Is (jou / jouw) lippenstift nou rood of roze?
A
jou
B
jouw
Slide 9 - Quiz
Die kat van (u / uw) is best brutaal.
A
u
B
uw
Slide 10 - Quiz
Nou, die vader van (jou / jouw) heeft ons allemaal perplex doen staan!
A
jou
B
jouw
Slide 11 - Quiz
Wanneer gebruik je 'me / mijn', 'u / uw' en 'jou / jouw'?
Slide 12 - Slide
Verwijswoorden
A. Ik geef jou cadeautjes
B. Ik geef jouw cadeautjes
Wat is het verschil tussen zin A en B?
Slide 13 - Slide
H4 Verwijswoorden
De verwijswoorden me, mij en mijn lijken erg op elkaar. Je kunt ze daarom ook heel gemakkelijk verkeerd gebruiken. Dit geldt ook voor de verwijswoorden je, jou en jouw.
Goed onthouden:
Kijk of het verwijswoord een bezit is
De verwijswoordenme, mij en mijn lijken heel erg op elkaar.
Je kunt ze daarom ook gemakkelijk verkeerd gebruiken.
Dit geldt ook voor de verwijswoorden je, jou en jouw.