Do 2 februari Onderwerp en werkwoordelijk gezegde

onderwerp
Onderwerp --> wie of wat iets doet.
                                 (hoofdrolspeler)

onderwerp en persoonsvorm:
  • ze staan meestal naast elkaar
  • pv enkelvoud, onderwerp ook enkelvoud
  • pv meervoud, onderwerp meervoud
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

onderwerp
Onderwerp --> wie of wat iets doet.
                                 (hoofdrolspeler)

onderwerp en persoonsvorm:
  • ze staan meestal naast elkaar
  • pv enkelvoud, onderwerp ook enkelvoud
  • pv meervoud, onderwerp meervoud

Slide 1 - Slide

Vandaag: onderwerp van een tekst

Ik kan het onderwerp van een tekst aangeven.


Ik weet hoe ik het onderwerp moet vinden.


Slide 2 - Slide

Onderwerp
Wie / wat + persoonsvorm

Het onderwerp is een zinsdeel

Slide 3 - Slide

ONDERWERP
Wie of Wat + wwg ?

vb. Myra gaat een brood kopen.

Slide 4 - Slide

wwg en onderwerp uit een zin halen
Schrijf het zo op:
Wwg =
Ow = 

Slide 5 - Slide

Onderwerp = wie/wat + wwg
Joop/ heeft / gisteren  voetbaltraining / gehad.
 ond   pv+wwg                                                         wwg

onderwerp = wie/wat heeft gehad?
onderwerp = Joop

Slide 6 - Slide

manier van opschrijven
       ond            wwg                                                   wwg
Monica     /    pakt    /     alle cadeautjes    /     in

(want het werkwoord is inpakken)

Slide 7 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
Hoe vind je het onderwerp?
Hoe vind je het werkwoordelijk gezegde?
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
Wie/wat + PV
Alle werkwoorden in de zin
1.Vraagzin
2. Andere tijd
3. Getalsproef
Wie/wat + O + WWG

Slide 8 - Drag question

Wie/wat + wwg?
Een werkwoord dat je kan vinden door de tijdsproef.
Alle werkwoorden in de zin.
Personen of voorwerpen in een zin. 
Persoonsvorm
Werkwoordelijk gezegde
onderwerp 

Slide 9 - Drag question

Jorrit
wil
morgen
een appeltaart
bakken.
persoonsvorm
wwg
onderwerp
wwg

Slide 10 - Drag question

Wat is het onderwerp?

Ik leer het onderwerp te vinden.


A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 11 - Quiz

Wat is het onderwerp?
Als onderwerp kozen ze pooldieren.
A
Onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze

Slide 12 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Marina legt het onderwerp uit.
A
Marina
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 13 - Quiz

Wat is het onderwerp?

Wissal legt het onderwerp uit.
A
Wissal
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 14 - Quiz

Ik leer het onderwerp te vinden.

Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
leer
C
het onderwerp
D
vinden

Slide 15 - Quiz

Wat is het wwg ?
Ik wil dat zeker ook eens gaan doen!
A
wil
B
wil gaan
C
gaan doen
D
wil gaan doen

Slide 16 - Quiz

Wat is het wwg?
Jullie kunnen het wwg vinden
A
Jullie
B
kunnen
C
vinden
D
kunnen vinden

Slide 17 - Quiz

De jongens gooiden sneeuwballen

wwg=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 18 - Quiz

Hoort de pv ook altijd bij het wwg?
A
ja
B
nee

Slide 19 - Quiz

Wat is het wwg?

Jullie weten het wwg te vinden.
A
Jullie
B
weten
C
weten vinden
D
weten te vinden

Slide 20 - Quiz

Ik had haar de juiste informatie
kunnen verstrekken.
(wwg=?)
A
had
B
kunnnen verstrekken
C
had kunnen verstrekken

Slide 21 - Quiz

Wat is het WWG ?

'Zal ik de kamer stofzuigen ?'
A
zal
B
ik
C
de kamer
D
zal stofzuigen

Slide 22 - Quiz

3. Het WWG is:
A
alle werkwoorden uit de zin
B
alle werkwoorden uit de zin behalve de PV

Slide 23 - Quiz

Wat is het wwg?

Ik ben naar school gelopen.


A
ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
gelopen

Slide 24 - Quiz

Het gebouw wordt afgebroken. Wat is het wwg
A
het gebouw
B
afgebroken
C
wordt afgebroken

Slide 25 - Quiz

Huiswerk voor ma 6 februari
Maken opdracht 14 en 15.



Leren blz. 172 en 173 het onderwerp.
Wie of wat doet het? Het ond is het zinsdeel dat wat doet.
Mijn moeder en ik hebben gefietst.
Onderwerp = Mijn moeder en ik.









Slide 26 - Slide