This lesson contains 40 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 120 min
Items in this lesson
Lezen in je leesboek
timer
10:00
Slide 1 - Slide
Lezen 3.2
Slide 2 - Slide
tekstopbouw
Slide 3 - Slide
Wat weten we al?
Slide 4 - Slide
Tekstopbouw
= De tekst staat in een logische volgorde.
Inleiding - kern - slot.
Inleiding - kern (nieuwsberichten).
Slide 5 - Slide
Tekstopbouw
Inleiding = Informatie waaruit je het onderwerp van de tekst kunt afleiden.
Kern= Meer informatie over het onderwerp.
Slot = Samenvatting of conclusie.
Slide 6 - Slide
Opbouw van alinea's
Alinea's bestaan uit een hoofdmededeling en een toelichting.
Hoofdmededeling = hoofdgedachte
De hoofdgedachte staat vaak in de eerste zin van een alinea.
Slide 7 - Slide
hoofd en bijzaken
Slide 8 - Slide
Wat zijn hoofdzaken in een tekst?
A
Wat belangrijk is in een tekst
B
Wat minder belangrijk is in een tekst
Slide 9 - Quiz
Waar in de alinea staat de belangrijkste zin?
A
In het midden
B
Meestal aan het begin, soms aan het einde
C
Altijd aan het einde
D
Die kan overal staan
Slide 10 - Quiz
Wat vertel je als je kort wilt vertellen waar een tekst over gaat?
A
Hoofdzaken
B
Bijzaken
Slide 11 - Quiz
HOOFDZAKEN
- wat belangrijk is in een tekst
- hoofdzaken lees je vaak in de inleiding, in het slot en in de kernzin van elke alinea
- tussenkopjes en anders gedrukte woorden kunnen ook helpen om hoofdzaken te vinden
Slide 12 - Slide
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- het belangrijkste van een tekst kan
in één zin samengevat worden:
de hoofdgedachte
Slide 13 - Slide
HOOFDGEDACHTE van een tekst
- je vindt de hoofdgedachte van een tekst door de vraag te stellen:
Wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
- de hoofdgedachte van een tekst staat vaak in de inleiding of in het slot van een tekst
Slide 14 - Slide
Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Antwoord
Hoofdgedachte: Het evenement Wild in the Streets wordt op 5 juli gehouden.
Slide 15 - Slide
Tekstverbanden
Slide 16 - Slide
Wat zijn tekstverbanden?
Slide 17 - Open question
Wat is een signaalwoord?
Slide 18 - Open question
Opsommend tekstverband
Noemt twee of meer tekstdelen in volgorde.
De leerlingen werken hard voor het vak Nederlands. Ten eerste zijn ze allemaal stil, bovendien schrijven ze allemaal mee en ten slotte hebben ze allemaal hun huiswerk gemaakt.
Slide 19 - Slide
Tijdsvolgorde tekstverband
Geeft de volgorde aan waarin gebeurtenissen plaatsvinden.
Eerst gingen de leerlingen in stilte aan het werk. Daarna gingen ze slachtjes fluisteren. Ten slotte waren ze allemaal hardop aan het praten.
Slide 20 - Slide
Tegenstellend tekstverband
Geeft aan welke tekstdelen een tegenstelling vormen.
Tekstverbanden zijn erg moeilijk, daarentegen wordt het makkelijker als je erg je best doet.
Slide 21 - Slide
Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'bovendien' aan?
A
Opsommend
B
Tijdsvolgorde
C
Tegenstellend
D
Uitleggend
Slide 22 - Quiz
Signaalwoorden voor tijdsvolgorde (chronologisch)
A
eerst, daarna, nadat
B
toen, maar, omdat
Slide 23 - Quiz
Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'vervolgens' aan?
A
Opsommend
B
Tijdsvolgorde
C
Tegenstellend
D
Uitleggend
Slide 24 - Quiz
Welk tekstverband geeft het signaalwoord 'toch' aan?
A
Tegenstellend
B
Tijdsvolgorde
C
Opsommend
Slide 25 - Quiz
Tekstverband: TEGENSTELLING
A
al met al
B
daar staat tegenover
C
zoals
D
waardoor
Slide 26 - Quiz
Signaalwoord: TEN EERSTE........TEN TWEEDE
A
middel-doel
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 27 - Quiz
Huiswerk
neem je leesboek mee,
maak van H 3.2 lezen opdracht 1 t/m 5 a, 6,7
Slide 28 - Slide
Afsluiten
Welk signaalwoord hoort hier bij?
Slide 29 - Slide
Wat heb je geleerd?
Slide 30 - Mind map
Wat zijn verwijswoorden?
Slide 31 - Mind map
Slide 32 - Slide
Slide 33 - Slide
Aan de slag!
Slide 34 - Slide
Slide 35 - Slide
Verbeter de 8 foute verwijswoorden uit onderstaande tekst.