Spelling
1 / 23
Lesson duration is: 30 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Herfst of herfst
A
Herfst
B
herfst
Slide 2 - Quiz
Kerstvakantie of kerstvakantie
A
Kerstvakantie
B
kerstvakantie
Slide 3 - Quiz
Hilversum of hilversum
A
Hilversum
B
hilversum
Slide 4 - Quiz
Maandag of maandag
A
Maandag
B
maandag
Slide 5 - Quiz
Moederdag of moederdag
A
Moederdag
B
moederdag
Slide 6 - Quiz
Aardrijkskunde of aardrijkskunde
A
Aardrijkskunde
B
aardrijkskunde
Slide 7 - Quiz
Italië of italië
A
Italië
B
italië
Slide 8 - Quiz
Ben jij een slechte slaper
A
.
B
?
C
!
Slide 9 - Quiz
Ga weg
A
.
B
!
C
?
Slide 10 - Quiz
Ik ga morgen naar de tandarts
A
.
B
?
C
!
Slide 11 - Quiz
Wat is het meervoud van agenda?
Slide 12 - Open question
Wat is het meervoud van logé?
Slide 13 - Open question
Wat is het meervoud van baby?
Slide 14 - Open question
Wat is het meervoud van ski
Slide 15 - Open question
Wat is het meervoud van etui?
Slide 16 - Open question
Wat is het meervoud van politicus?
Slide 17 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'probleem'?
Slide 18 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'oma'?
Slide 19 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'café'?
Slide 20 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'taxi'?
Slide 21 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'baby'?
Slide 22 - Open question
Wat is het verkleinwoord van 'ring'?
