je krijgt de infinitief ook na 'te' (
Hij staat zich te vervelen)
of na de werkwoorden gaan, kunnen, willen, zullen
Hij gaat elke zaterdag voetballen/zwemmen/schrijven/
Zij kan goed voetballen/tekenen/vloggen
Mijn vader wil nooit met me voetballen/spelen/koken
De Brazilianen zullen altijd blijven voetballen/dansen/etc