H7 - les 4

1 / 45
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Doelen
  • Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen.
  • Ik weet hoe ik hoofdletters en leestekens correct moet gebruiken.
  • Ik weet hoe ik meervoudsvormen maak en spel.
  • Ik kan iets vertellen over mijn leeservaringen tot nu toe.

Slide 2 - Slide

Wat gaan we doen?
  • In de ban van het kwaad
  • Hoofdletters en leestekens
  • Maken H7, paragraaf 4 en 5
  • Leesautobiografie

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Kiezen
  1. Neem de lijst (zie Magister) thuis goed door.
  2. Lees de omschrijvingen.
  3. Bekijk de subgenres.
  4. Kies een boek.
  5. Leen het/koop het.
  6. Lees het.

Slide 5 - Slide

Opdracht
  1. Je houdt een presentatie over het gelezen boek.
  2. Een groepsgenoot filmt dit op jouw eigen telefoon.
  3. Jij beoordeelt jouw eigen presentatie.
  4. Je levert het filmpje + je eigen beoordeling in.

      Let op: opdracht is iets gewijzigd!

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Kiezen

Heb je al een boek gekozen?

Geef uiterlijk 22 september je gekozen titel aan mij door.

Dinsdag: eerste 25 minuten lezen


Slide 15 - Slide

H7 Spelling
  • Herhaling alle onderdelen uit de   onderbouw
  • Per week 2 paragrafen
  • Doe je actief mee in de les, dan         heb je weinig huiswerk.
  • Eind van het hoofdstuk bezemles

Slide 16 - Slide

Paragraaf 4
Hoofletters en leestekens

Slide 17 - Slide

Hoofdletters
1  Aan het begin van een zin
    Let op: als de zin met een apostrof begint, krijgt het tweede woord          een hoofdletter:
- ’t Zal koud zijn in ’t water als ’t vriest.
Let goed op met het gebruik van hoofdletters in zinnen met een directe rede:
- ‘Als ik hier druk,’ zei cabaretier Toon Hermans, ‘doet het daar pijn.’
- ‘Ik krijg voor mijn verjaardag een scooter’, zei Noa. ‘Straks kan ik met mijn vriendin Irma achterop naar school rijden.’

2  Bij persoonsnamen: als bij een achternaam met voorvoegsels geen voornaam of voorletter +         staat, schrijf je het eerste voorvoegsel met een hoofdletter; anders met een kleine letter:
- Hans van der Zande; H. van der Zande; de heer Van der Zande; Els van der Zande-de Laat





Slide 18 - Slide

Hoofdletters
3  Bij namen van verenigingen, instellingen, bedrijven en diensten:
- Roda JC, Rode Kruis, Elsevier, Nederlandse Spoorwegen

4  Bij (afleidingen van) aardrijkskundige namen, bij namen van merken, historische                                   gebeurtenissen, straten, hemellichamen, gebouwen, feestdagen en bij titels van boeken en 
     films:
- Aruba, Zuid-Beveland, het rijke Westen, Amsterdam-Noord, Frans, Engelsman, Samsung, de Tweede Wereldoorlog, Vondelkade, de Grote Beer, de Sint-Bavokerk, Kerstmis (maar informeel: kerst), Suikerfeest, Moederdag, De donkere kamer van Damokles, De terugkeer van de wespendief




Slide 19 - Slide

Hoofdletters  NIET
  1.  soorten: een glaasje bordeaux, een stukje camembert
  2.  historische periodes: de middeleeuwen, het rationalisme
  3.  afleidingen van feestdagen: kerstboom, paasvakantie
  4.  maanden: juli, december
  5.  dagen: woensdag
  6.  jaargetijden: lente
  7.  windstreken: het noorden, het zuidwesten
  8.  religies en afleidingen ervan: christendom, islam, gereformeerden, katholiek, hindoeïstisch











Slide 20 - Slide

Leestekens
Hoofdletters en leestekens maken een tekst overzichtelijker. Alle regels voor de spelling en interpunctie (leestekens) steeds weer opzoeken kost veel tijd. 


1  Punt
- aan het eind van een mededelende zin: Jos was blij dat het bijna weekend was.
- bij afkortingen: G.L. Durlacher, enz., m.a.w.

Let op:
- Schrijf initiaalwoorden (pc, NS, vwo) en letterwoorden (TROS, pin, havo) zonder punten
- Schrijf maten en gewichten zonder punt: mg, dm, cl







Slide 21 - Slide

Leestekens
2  Vraagteken
Een vraagteken gebruik je aan het eind van een letterlijk gestelde vraag:
- Is er een tijd van komen en een tijd van gaan?
- ‘Wie speelt de hoofdrol in de laatste James Bondfilm?’ vroeg Roger.

Let op: in de indirecte rede gebruik je dus geen vraagteken:
- Roger vroeg wie de hoofdrol speelt in de laatste James Bondfilm.







Slide 22 - Slide

Leestekens
3  Uitroepteken
Een uitroepteken gebruik je aan het eind van een zin met een bevel of uitroep:
- Pas op voor zakkenrollers!
- ‘Geweldig gedaan. Wat een prachtig resultaat!’

Let op: zet nooit meer dan één uitroepteken.







Slide 23 - Slide

Leestekens
4  Komma
voor en na een bijstelling:
- Lucky Luke, de bekende stripfiguur, schiet sneller dan zijn schaduw.

tussen twee persoonsvormen:
- Als Luke in de strip even uitrust, geeft zijn paard Jolly Jumper commentaar.

tussen de onderdelen van opsommingen, maar niet voor ‘en’:
- Joe, William, Jack en Averell Dalton zijn bekende schurken uit die strip.











Slide 24 - Slide

Leestekens
4  Komma
voor of na een aanspreking of een tussenwerpsel:
- Hé, Rataplan, ga eens uit de weg, domme hond!

(in lange zinnen) voor een voegwoord waarmee de bijzin begint:
- De Daltons zijn gearresteerd, omdat ze weer eens een bankoverval hebben gepleegd.










Slide 25 - Slide

Leestekens
5 Puntkomma
Een puntkomma betekent en. Op deze plaatsen zet je een puntkomma:

tussen zinnen die sterk met elkaar samenhangen:
- De afgelopen winter was nogal streng; met name in januari heeft het flink gevroren.

tussen delen van opsommingen, zeker als het om zinnen gaat:
- Een vakantie in de tent van Eurocamp heeft diverse voordelen: u verblijft op een camping met 4 of 5 sterren; er staat een compleet ingerichte tent voor u klaar; onze eigen medewerkers zijn aanwezig om u te helpen; er zijn geen kosten voor schoonmaak of borg; de prijs is altijd redelijk.












Slide 26 - Slide

Leestekens
6  Dubbele punt
om een opsomming aan te kondigen:
-Ons bungalowpark is van alle gemakken voorzien: een kampwinkel, ontbijtservice en diverse restaurants.
om een verklaring aan te kondigen:
-Op Utrecht Centraal zijn honderden reizigers gestrand: als gevolg van hevige sneeuwval rijden veel treinen niet.
om de directe rede aan te kondigen:
-De minister zei bij zijn aftreden: 'Ik vertrek om het ambt van minister niet te belasten.'
Let op: na een dubbele punt volgt geen hoofdletter, behalve bij de directe rede.
















Slide 27 - Slide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
Bij een citaat:
- De roman De avonden van Gerard Reve eindigt met de beroemde zin ‘Hij strekte zich uit en viel in een diepe slaap’.

Bij een directe rede:
- ‘Het wordt tijd voor internationale onderhandelingen’, merkte de diplomaat op.
- ‘Dan moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen’, zei de president. ‘Op ministerieel niveau bereiken we niet wat we willen.’
In deze twee zinnen hoort de komma niet bij de gesproken tekst; die staat dus buiten de aanhalingstekens.





















Slide 28 - Slide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
In de volgende zinnen horen het vraagteken, het uitroepteken en de komma’s wel bij de gesproken tekst. Daar staan ze binnen de aanhalingstekens.
- ‘Ik denk,’ zei de diplomaat, ‘dat het tijd wordt voor internationale onderhandelingen.’
- De president vroeg: ‘Moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen?’
- ‘Moeten we een aantal regeringsleiders uitnodigen?’ vroeg de president.

Om aan te geven dat een woord een andere betekenis heeft dan normaal, bijvoorbeeld bij ironie:
- Dat de bouw van de muur langs de grens met Mexico niet opschiet, is het zoveelste ‘succes’ van de Amerikaanse president.
als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Schrijf je ‘onmiddellijk’ met twee d’s en twee l’en?



















Slide 29 - Slide

Leestekens
9 Beletselteken (drie puntjes)
Om een onderbreking of een pauze aan te geven:
- Ja, jij beweert dat nu wel, maar … hoe kan ik weten of het waar is?

Aan het eind van een zin die niet af is; soms kan de lezer de zin zelf aanvullen:
Er zijn daar talloze sportartikelen te koop: tennisrackets, hockeysticks, ski’s ...

Om onvolledige citaten aan te duiden. Dat gebruik je bijvoorbeeld als je op het examen zinnen moet citeren:
- ‘Het zou (…) rond 1820.’ (regels 300-306)


















Slide 30 - Slide

Leestekens
7  Aanhalingsteken
Als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:
- Schrijf je ‘onmiddellijk’ met twee d’s en twee l’en?

8 Haakjes
Informatie die je geeft als toelichting, uitleg of voorbeeld, plaats je tussen ronde haakjes:
- Volgens het KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut) vormt de opwarming van de aarde een groot probleem.
Haakjes kun je beter zo min mogelijk gebruiken, want ze verstoren vaak de lopende tekst.



















Slide 31 - Slide

s avonds is het in het noorden van frankrijk
later donker dan in zuid frankrijk

Slide 32 - Open question

Meervoud
Meervoud op -s
Schrijf de -s aan een woord vast als de uitspraak correct blijft:
- dominees, garages, goeroes, kolibries, logés, oevers

Schrijf om uitspraakproblemen te voorkomen ’s:
bij afkortingen: vwo’ers, dvd’s, wc’tje

In woorden die eindigen op a, i, o, u, y, de klinkers uit het ezelsbruggetje: ik hou van ys → ’s:
- taxi’s, piano’s, paraplu’s, lama’s, jury’s
   Maar: etuis, bureaus, milieus, jockeys, cowboys, essays; hier is geen uitspraakprobleem.



Slide 33 - Slide

Meervoud
Meervouden met -en
Schrijf -en aan het woord vast: klanten, paarden, wensen

Let op:
klinkerweglating:                         verhoor – verhoren
medeklinkerverandering:         bies – biezen; laars – laarzen
Maar:                                                   fotograaf – fotografen
medeklinkerverdubbeling:      stok – stokken
Maar: als een woord eindigt op een onbeklemtoonde -es, -et, -ik, -it, verdubbelt de laatste medeklinker niet: kievit – kieviten, stommerik – stommeriken, luiwammes – luiwammesen






Slide 34 - Slide

Meervoud
Woorden op -ie
Woorden op -ie krijgen soms een -s (provincies, families), maar in andere gevallen een -n (poriën) of -en (industrieën). 

Voor meervouden op -n of -en is de regel:
klemtoon op -iemeervoud met -ën: industrie – industrieën
klemtoon niet op -iemeervoud met -n; trema op de e die er al staat: porie – poriën








Slide 35 - Slide

Meervoud
Meervouden met -s of -en en -s of -n
Er zijn woorden met twee meervoudsvormen, met -s en met -en (sponsors – sponsoren, zoons – zonen) of -s en -n (gemeentes – gemeenten, methodes – methoden).

Woorden op -ee
Bij woorden op -ee met een meervoud op -s schrijf je de -s aan het woord vast: chimpansees, dictees. 
Bij een meervoud op -en komt er een trema op de -e van de uitgang -en: ideeën, moskeeën.








Slide 36 - Slide

Meervoud
Meervouden met -eren
Een beperkt aantal woorden heeft een meervoud op eren: ei – eieren, rund – runderen.
Vreemde meervoudsvormen

Oorspronkelijk Latijnse woorden hebben soms twee meervoudsvormen, maar niet altijd:
- basis – bases of basissen
- datum – data of datums
- medium – media; alleen als het een tussenpersoon betreft: mediums
- antibioticum – antibiotica
- chemicus – chemici









Slide 37 - Slide

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
menus, jongens, café's
B
buggys, Anne's fiets, financiën
C
cafés, 's avonds, menu's
D
ideeën, havikken, data

Slide 38 - Quiz

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
industrieën, auto's, fotografen
B
dvd's, fotograven, laarzen
C
logee's, dictees, cadeaus
D
enquêtes, cd's, vakantie's

Slide 39 - Quiz

Welke reeks woorden is correct gespeld?
A
video's, skiongeluken, taxis
B
vwo, reünies, kopietjes
C
creëren, gecreëerd, creäties
D
lente's, coordinatoren, financiëen

Slide 40 - Quiz

Slide 41 - Slide

maken
Nieuw Nederlands (online)
Hoofdstuk 7 Spelling, par. 4 en 5:  5 opdrachten naar keuze

Slide 42 - Slide

Leesautobiografie

Slide 43 - Slide

Leesautobiografie
  • Dribbel
  • Jip en Janneke
  • Pluk van de Petteflet
  • Pippi Langkous
  • Dolle Tweeling
  • Alles van Roald Dahl
  • Het verrotte leventje van Floortje Bloem
  • Chocolat
  • Het moois dat we delen
  • Literatuur voor de opleiding 

Slide 44 - Slide

Leesautobiografie
Uitleg opdracht
Uiterlijke inleverdatum vrijdag 13 oktober (Magister opdrachten)

Slide 45 - Slide