CLASSE 3 - verbes en -er/-re/-ir

Les verbes en -er/-re/-ir
au présent et au passé composé
1 / 11
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les verbes en -er/-re/-ir
au présent et au passé composé

Slide 1 - Slide

Je
Ils/elles
Vous
Nous
Il/elle/on
Tu
Verbes en        -er          -re            -ir
Wat zijn de uitgangen in de présent?
-e
-it
-ent
-ons
-s
-issons
-s
-is
-ons
-issent
-is
-es
-
-ez
-ent
-ez
-issez
-e

Slide 2 - Drag question

Tu ____ (commencer)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 3 - Open question

Vous ____ (réfléchir)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 4 - Open question

ils _____ (apprécier)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 5 - Open question

Il _____ (descendre)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 6 - Open question

Wat zijn de uitgangen in de passé composé?
-er        j'ai parl

-ir         j'ai grand

-re        j'ai perd
i
é
u

Slide 7 - Drag question

Elles ____ (choisir)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 8 - Open question

Nous ____ (correspondre)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 9 - Open question

Elle ____ (monter)
Vul alleen het werkwoord in!

Slide 10 - Open question

Ga nu verder met:
De oefentoets
Leren voor je TW

Let op: je moet ook de futur proche en de imparfait leren voor je PW.

Slide 11 - Slide