This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Hello!
Slide 1 - Slide
Planning
1. homeworkcheck
2. meervoud
3. practice
4. homework
Slide 2 - Slide
Time for grammar!
Slide 3 - Slide
Wat is grammatica ookalweer?
Grammatica is als een set regels voor hoe we woorden in de juiste volgorde zetten om te praten en schrijven zodat anderen ons kunnen begrijpen. Het is als een puzzel die ons helpt om zinnen te maken die logisch klinken.
Slide 4 - Slide
Meervoud
Meervoud
Meervoud
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Meervoud van: apple
A
apples
B
applen
C
applees
D
apple's
Slide 7 - Quiz
Wat is het meervoud van: wolf
A
wolfs
B
wolffs
C
wolves
D
wolvs
Slide 8 - Quiz
wat is het meervoud van: shoe
A
sho
B
shoep
C
shoes
D
shoen
Slide 9 - Quiz
Meervoud van: phone
A
phonez
B
phones
C
phonees
D
phone
Slide 10 - Quiz
wat is het meervoud van: knife
A
knifs
B
knifes
C
knives
D
knivees
Slide 11 - Quiz
wat is het meervoud van: lady
A
ladys
B
lady's
C
ladies
D
laddy's
Slide 12 - Quiz
meervoud van 'leaf'
A
leafs
B
leaves
C
leavies
D
leavs
Slide 13 - Quiz
wat is het meervoud van: girl
A
Girl's
B
Girl
C
Girls
D
A,B,C zijn goed
Slide 14 - Quiz
Wat is het meervoud van: man
A
Mans
B
Man's
C
Man
D
Men
Slide 15 - Quiz
Even herhalen...
Persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden heb je geleerd in jaar 1.
Hoe werkt het ook al weer?
Slide 16 - Slide
Persoonlijke voornaamwoorden
Slide 17 - Slide
Slide 18 - Slide
Vervang "Susan" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
we
C
you
D
she
Slide 19 - Quiz
Vervang "the dog" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
he
B
it
C
you
D
I
Slide 20 - Quiz
Vervang "my friends and I" door een persoonlijk voornaamwoord:
A
I
B
they
C
we
D
you
Slide 21 - Quiz
Persoonlijke voornaamwoorden - 2e rijtje
Slide 22 - Slide
Peter is in love with his girlfriend, Anne. He loves ........ .
A
her
B
his
C
you
D
we
Slide 23 - Quiz
Do you help your dad? Do you help .....?
A
she
B
he
C
him
D
her
Slide 24 - Quiz
We gave him the money and he gave .......... (we) the candy.
A
him
B
them
C
her
D
us
Slide 25 - Quiz
Bezittelijke voornaamwoorden
Slide 26 - Slide
Slide 27 - Slide
Bezittelijke voornaamwoorden
geven bezit aan
worden dus gebruikt om aan te geven dat iets van iemand is
Slide 28 - Slide
Voorbeelden
Dit is mijngitaar. -> This is myguitar. Deze gitaar is van mij. -> This guitar is mine.
Dat zijn hunboeken. -> Those are their books. De boeken zijn van hen. -> The books are theirs.
Dit is zijntas. -> This is hisbag. Deze tas is van hem. -> This bag is his.
Slide 29 - Slide
The cat has a long tail. ______ colour is white.
A
her
B
his
C
its
D
our
Slide 30 - Quiz
Susan and Mike are twins. ____ birthday is in May
A
they
B
their
C
her
D
his
Slide 31 - Quiz
Wat is de juiste vertaling van deze zin: Dit is mijn gitaar.