herhaling h3, 7.2,7.4 kort

kennistest
2 mavo
1 / 29
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

kennistest
2 mavo

Slide 1 - Slide

Quiz
Hoofdstuk 3
§7.2
§7.4

Slide 2 - Slide

Brutoloon 1.500 euro, Inhoudingen 30%. Bereken de inhoudingen en het nettoloon

Slide 3 - Open question

Wat is een CAO?
A
Centrale Arbeidsovereenkomst
B
Collectieve Arbeidsonderneming
C
Centrale Arbeidsonderneming
D
Collectieve Arbeidsovereenkomst

Slide 4 - Quiz

Brutoloon €1560 en de inhoudingen zijn €112. Bereken het percentage van de inhoudingen. Rond af op 1 decimaal en schrijf je berekening op.

Slide 5 - Open question

Wat betekent de wisselkoers van een valuta?
A
De waarde van een munt uitgedrukt in de waarde van een dezelfde munt
B
De waarde van een munt uitgedrukt in een hoeveelheid producten
C
De waarde van een munt uitgedrukt in de waarde van een andere munt

Slide 6 - Quiz

Wat is protectie?
A
Mensen extra geld geven
B
Exporteren uit het buitenland
C
Productie in eigen land beschermen

Slide 7 - Quiz

Ontwikkelingssamenwerking
A
Tijdelijke hulp aan mensen die zich in een noodsituatie bevinden
B
Samenwerking tussen rijke en arme landen met als doel het leven in de arme landen blijvend te verbeteren

Slide 8 - Quiz

Wat is een juiste volgorde van een vicieuze cirkel?
A
Lage inkomens -> Kinderen werken -> Geen scholing -> Slechte banen
B
Lage inkomens -> Geen scholing -> Slechte banen -> Kinderen werken
C
Lage inkomens -> Slechte banen -> Kinderen werken -> Geen scholing
D
Lage inkomens -> Slechte banen -> Geen scholing -> Kinderen werken

Slide 9 - Quiz

Wat is Fairtrade?
A
Eerlijke handel: de boer krijgt een eerlijke prijs voor het product.
B
Eerlijk spel: iedereen houdt zich aan de spelregels.
C
Producten die kleinschalig worden verbouwd, kleine akkers en kleine stallen.
D
Producten die zijn verbouwd zonder het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen of kunstmest.

Slide 10 - Quiz

In de EU zijn geen invoerrechten.
Wat zijn invoerrechten
A
belasting over producten uit het buitenland
B
belasting over producten naar het buitenland
C
een soort BTW
D
Exportbelastingen

Slide 11 - Quiz

€93,2 miljard is in miljoenen ... en €700 miljoen is in miljarden ...
A
€93.200 miljoen en €700.000 miljard
B
€932.000 miljoen en €0,7 miljard
C
€932.000 miljoen en €700.000 miljard
D
€93.200 miljoen en €0,7 miljard

Slide 12 - Quiz

Wat is vrijhandel?
A
Iedereen is vrij om te doen en laten wat hij/zij wil
B
Een land heeft hoge in- en uitvoercijfers
C
een land heeft dan geen in-/uitvoer beperkingen
D
een land mag dan niet meer dan 5.500 auto's uit Azië invoeren

Slide 13 - Quiz

Structurele hulp
Noodhulp
Korte termijn
Lange termijn
Medicijnen, tenten
Voedsel
Goed onderwijs

Slide 14 - Drag question


Wat is de eurozone?
A
Alle landen in Europa
B
Alle landen in de Europese Unie
C
Alle landen die betalen met de euro

Slide 15 - Quiz

Wat is de Europese Unie?
A
een samenwerkings verband van staten
B
Landen waar de Euro het betaalmiddel is
C
Het continent Europa
D
Een Staat

Slide 16 - Quiz

proeftijd ?
A
een korte werk contract
B
een werk contract zonder tijd
C
geen werk contract
D
een periode aan het begin van je baan waarin opgezegd kan worden zonder een reden

Slide 17 - Quiz

UWV
A
Het UWV kijkt of je recht hebt op een nieuwe baan.
B
Je kijkt of je recht heb op een UWV-uitkering.
C
Het UWV kijkt of je goed bent
D
De UWV helpt je met het zoeken van een nieuwe baan en kijkt of je recht hebt op een WW uitkering

Slide 18 - Quiz

Bekijk het lijndiagram in de bron.
Wanneer steeg de jeugdwerkloosheid het meest?

A
Tussen 2008 en 2009
B
Tussen 2009 en 2010
C
Tussen 2011 en 2012
D
Tussen 2012 en 2013

Slide 19 - Quiz

Bij een vaste baan heb je een
A
arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd
B
arbeidsovereenkomst voor een bepaalde tijd

Slide 20 - Quiz

Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken

Slide 21 - Quiz

'Solliciteren' is:
A
De beëindiging van een baan
B
Solderen op je werk
C
Een werknemer laten weten dat je een bepaalde baan wilt.
D
Een werkgever laten weten dat je een bepaalde baan wilt.

Slide 22 - Quiz

ontslag
A
Weggaan bij je beroep.
B
Het beëindigen van je arbeidsovereenkomst.
C
Je wilt graag werken, maar er is geen werk.
D
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht.

Slide 23 - Quiz

Als je niet werkt, ben je nog niet werkloos. Wanneer ben je wel werkloos?
A
Je bent actief op zoek naar werk.
B
Je hebt geen baan.
C
Je bent tussen de 15 en de pensioenleeftijd.
D
Je voldoet aan alle drie voorwaarden (A+B+C)

Slide 24 - Quiz

Wat is een vacature?
A
Iemand die een baan zoekt
B
Iemand die een baan heeft
C
Een baan waar iemand aan het werk is
D
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht

Slide 25 - Quiz

Brutonloon: 3450
Nettloon: 2674.
Wat zijn de inhoudingen?

Slide 26 - Open question

Wat is een voorbeeld van ongeschoold werk?
A
Schoonmaakster
B
Docent
C
Vakkenvuller
D
Telefoniste

Slide 27 - Quiz

Wat is arbeidsverdeling?
A
Iedereen doet zijn werk waar hij/zij goed in is.
B
Werk wordt verdeeld, zodat je de dingen die je lastig vindt kunt leren
C
Werk wordt verdeeld over verschillende landen.
D
Iedere maand verander je van werkzaamheden.

Slide 28 - Quiz

Succes!
met de laatste toetsweek

Slide 29 - Slide