This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Slide 2 - Slide
Meervoudsvormen lesdoel:
* Je leert woorden met meervoud op 's, (e)n en bijzondere meervouden.
* Aan het einde van de les kan je van een gegeven woord het meervoud opschrijven.
Slide 3 - Slide
Slide 4 - Slide
Slide 5 - Slide
Slide 6 - Slide
Slide 7 - Slide
Maken
Les 52
Opdracht 1, 6, 7, 8
Slide 8 - Slide
Wat is het meervoud van baby?
Slide 9 - Mind map
In het meervoud schrijf je een zelfstandig naamwoord altijd met het lidwoord 'de': de meisjes
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quiz
meervoud van laars is...
A
laarsen
B
laarzen
Slide 11 - Quiz
Wat is het meervoud van fotograaf?
A
fotograven
B
fotografen
C
fotogravven
D
fotograffen
Slide 12 - Quiz
Wat is het meervoud van penalty?
Slide 13 - Open question
Wat is het meervoud van mogelijkheid?
Slide 14 - Open question
Woorden die eindigen op: a, i, o, u of y krijgen in het meervoud een 's.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
In het meervoud verandert de 's' altijd in een 'z'.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Wat is het meervoud muis?
A
muisen
B
muissen
C
muizen
D
muizzen
Slide 17 - Quiz
Wat is het meervoud van collega?
A
collegas
B
collega's
C
collegaas
D
collegaa's
Slide 18 - Quiz
Schrijf onder elkaar de meervoudsvorm op van de volgende woorden: paraplu, baby, drempel, tafel, bureau, bacterie, stad, ei, drie, kaars, schip, niveau