This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Over taal
Blok 5
Slide 1 - Slide
Wat weten we nog van de vorige les?
Slide 2 - Slide
Lib of lip?
A
Lib
B
Lip
Slide 3 - Quiz
Reis of rijs?
A
Reis
B
Rijs
Slide 4 - Quiz
Aan het einde van de les:
Ken je de betekenis van verschillende schooltaalwoorden;
Ken je de betekenis van verschillende woorden uit teksten;
Weet je wat een samenstelling is;
Kun je in een woordenboek opzoeken of een woord een de-woord of een het-woord is.
Slide 5 - Slide
Wat gaan we doen vandaag?
- Uitleggen theorie
- Kahoot
- Werken aan de opdrachten!
Slide 6 - Slide
Schooltaalwoorden:
Op school gebruik je woorden die je thuis niet zo snel gebruikt. Deze woorden noem je schooltaalwoorden. Schooltaakwoorden kom je bij alle vakken tegen.
Slide 7 - Slide
Is "samenvatting" een schooltaalwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 8 - Quiz
Is "de brugklas" een schooltaalwoord?
A
Ja
B
Nee
Slide 9 - Quiz
Samenstellingen:
Sommige woorden kun je aan elkaar plakken. Van laptop en tas kun je een nieuw woord maken: laptoptas. Zo'n woord heet een samenstelling.
Als je wilt weten wat de betekenis van een samenstelling is, kijk je naar het laatste deel van het woord.
Slide 10 - Slide
Voorbeelden:
Een vruchtentaart is een taart, gemaakt van vruchten.
Een bosvrucht is een vrucht die in het bos groeit.
Slide 11 - Slide
Welk woord is géén samenstelling?
A
Sneeuwman
B
Boekenkast
C
Zwemmen
D
Zonnebloem
Slide 12 - Quiz
Wat is de samenstelling van 'huis' en 'dier'?
A
huisen
B
dierwoning
C
huisdier
D
dierhuis
Slide 13 - Quiz
Indelen in soorten:
Veel woorden kun je in groepjes bij elkaar zetten. Amsterdam en Londen horen bijvoorbeeld bij de groep hoofdsteden. Broek en trui zijn kledingstukken.
Slide 14 - Slide
Bij welke groep horen de volgende woorden; enkel, vinger, schouder, heup
A
Etenswaren
B
Kledingstukken
C
Gebouwen
D
Lichaamsdelen
Slide 15 - Quiz
Bij welke groep horen de volgende woorden: fabriek, kerk, toren, theater, museum
A
Etenswaren
B
Kledingstukken
C
Gebouwen
D
Lichaamsdelen
Slide 16 - Quiz
Woordenboek: de-woorden en het-woorden
In een woordenboek kun je opzoeken of een woord een de-woord of een het-woord is. Voor een de-woord zet je de of die. Voor een het-woord zet je het of dat.
Slide 17 - Slide
In het woordenboek staat bij de-woorden de letter m of v (van mannelijk of vrouwelijk) of er staat de bij, soms tussen haakjes.
Bij het-woorden staat de letter o (van onzijdig) of er staat het bij, soms tussen haakjes.