Les 6 (Week 13, 3/04)
1 / 18
Lesson duration is: 45 minItems in this lesson
Slide 1 - Slide
Wat zijn de delende lidwoorden?
A
le / la / l' / les
B
un / une / des
C
du / de la / de l' / des
Slide 2 - Quiz
Wat is NIET van toepassing op het "delend lidwoord"
A
je gebruikt het na een woord van hoeveelheid (un paquet, un verre, ect..)
B
je gebruikt het na een getal
C
het bestaat niet in het Nederlands
D
'de l' staat voor een klinker of stomme h
Slide 3 - Quiz
Kies de juiste vorm van het delend lidwoord
A
j'achète UN PAQUET de la beurre (m)
B
j'achète UN PAQUET du beurre (m)
C
j'achète UN PAQUET le beurre (m)
D
j'achète UN PAQUET de beurre (m)
Slide 4 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
Je bois ...... eau.
Je bois ...... eau.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 5 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
Je mange ...... salade.
Je mange ...... salade.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 6 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... soupe.
Je mange ...... soupe.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 7 - Quiz
Kies het juiste delend lidwoord:
Je prends ...... pain.
Je prends ...... pain.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 8 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
J'adore ...... frites.
J'adore ...... frites.
A
de
B
des
C
du
D
les
Slide 9 - Quiz
Delend lidwoord
Welke zin is goed?
Welke zin is goed?
A
Au petit-déjeuner, je bois lait
B
Au petit-déjeuner, je bois du lait
C
Au petit-déjeuner, je bois un lait
D
Au petit-déjeuner, je bois de lait
Slide 10 - Quiz
Vul het juiste delend lidwoord in:
Je mange ...... croissants.
Je mange ...... croissants.
A
du
B
de la
C
de l'
D
des
Slide 11 - Quiz
Welk delend lidwoord?
Je mange ........ viande (v).
Je mange ........ viande (v).
A
de
B
d'
C
du
D
de la
