Donderdag 20 mei 1C

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Donderdag 20 mei

Wat gaan we doen:

• Deze week: oefeningen voor de toets vrijdag
• Vandaag: bespreken oefeningen les 69 en 76

• Herhalingsquizzzz
• Als er tijd is, nog een stukje Anne Frank

Bespreken les 69

Bespreken les 69

Bespreken les 69

Bespreken les 69

Bespreken les 76

Bespreken les 76

Bespreken les 76

Bespreken les 76

Quizzz time...

Check in bij Lesson up

Wat geven voorzetsels vaak aan?

1. Plaats
2. Hoeveelheid
3. Reden
4. Tijd

Een bijvoeglijk naamwoord...

1. Is een werkwoord
2. Is een mens, dier of ding
3. Geeft extra info over het zelfstandige naamwoord
4. Is een lidwoord

Wat zijn de voorzetsels in deze zin?

1. onder - met - te
2. onder - met
3. onder - te
4. te - met

Wat zijn voorzetsels?

1. de, het, een
2. in, voor, achter
3. raam, deur, wand
4. voorlezen, voorspelen, voorzeggen

wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?

1. de, het , een
2. slimme, mooie, rode
3. fiets, boek, volleybal
4. lopen, werken, denken

Vul het juiste voorzetsel in.
Ik ben ... bezoek.

1. bij
2. in
3. op
4. na

In welke zin staat een voorzetsel?

1. Ik ben al heel lang thuis.
2. Ik ga volgende week op vakantie.
3. Het sneeuwt buiten vandaag.
4. De bel doet het vandaag niet.

Voorzetsels geven ALTIJD een plaats aan.

1. waar
2. niet waar

Wat is een bijvoeglijk naamwoord?

1. Dit woord zegt iets over een werkwoord
2. Dit woord zegt iets over een voorzetsel
3. Dit woord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
4. Dit woord zegt iets over een lidwoord

Dit is mijn zus.
'mijn' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Wat is GEEN bezittelijk voornaamwoord?

1. me
2. mijn
3. je
4. jouw

Hoe gaat het met jouw cijfers?
'jouw' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

'Die gekke bril is van mij.'

'mij' is .....?

1. Een bezittelijk voornaamwoord
2. Een persoonlijk voornaamwoord

Welke zijn de bezittelijk voornaamwoorden?

1. mijn
2. uw
3. mij
4. U

Heb je jouw neef nog gebeld?
je = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Die fiets is van jou.
'jou' is een:

1. bezittelijk voornaamwoord
2. persoonlijk voornaamwoord

Ik heb haar mobiel niet meer gezien.
haar = ...

1. Persoonlijk voornaamwoord
2. bezittelijk voornaamwoord

Kies het bezittelijk voornaamwoord:

Wij hebben een huis - het is ... huis.

1. ons
2. uw
3. haar
4. onze

De beantwoorde vragen zijn in het postvakje gelegd.

1. Beantwoorde = bijvoeglijk naamwoord
2. Beantwoorde = zwak werkwoord

Iemand vermoordde hem met een bijl

1. vermoorde = bijvoeglijk naamwoord
2. vermoorde = zwak werkwoord

Lesafsluiting

Gedaan: oefenen met bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels

 

Geleerd: hoe je deze gebruikt

Morgen: toets:

- Kijk nog goed naar de lesdoelen: heb je echt alles in je hoofd?

- Maak nog wat oefenopdrachten

- Succes met leren!

www.npostart.nl