Hoe goed kun jij je inleven in (hoofd)personages uit Sonny Boy?
Niet goed
Een beetje
Goed
Heel goed
TE goed (te meelevend)
1 / 24
next
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare school
This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.
Items in this lesson
Hoe goed kun jij je inleven in (hoofd)personages uit Sonny Boy?
Niet goed
Een beetje
Goed
Heel goed
TE goed (te meelevend)
Slide 1 - Poll
Ik kan nu uitleggen wat ronde en vlakke personages zijn
Ja
Bijna
Niet helemaal
Absoluut niet
Slide 2 - Poll
grondelementen
personages
narratologie
gebeurtenissen
vertelperspectief
tijd
ruimte
plot
chronologie
causaliteit
stijl
betrouwbaarheid
Slide 3 - Drag question
Ik weet wat een setting is en hoe ik er een omschrijf.
Ja
Nee
Slide 4 - Poll
De verhaalstructuur is voor elk verhaal hetzelfde
ja
nee
Slide 5 - Poll
De verteltijd en de vertelde tijd zijn altijd gelijk aan elkaar
ja
nee
Slide 6 - Poll
Ik-perspectief
Hij/zij-perspectief
Alwetend perspectief
Wisselend perspectief
Je weet niet wie het verhaal vertelt, het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven.
Meerdere personen krijgen het woord. Verteller is onderdeel van het verhaal.
De verteller staat boven het verhaal, hij doet niet mee. Je leest de beleving vanuit meerdere personages.
Je leest mee vanuit de hoofdpersoon. Je leest over zijn/haar gedachten en gevoelens.
Slide 7 - Drag question
Ik-perspectief
Personaal perspectief
Alwetend perspectief
Ze stapte uit de auto, maar bleef met haar jas aan de gordel hangen. Ze viel recht vooruit met haar kin op de stoep. Dat gaat er niet mooi uitzien, dacht ze, terwijl ze probeerde weer overeind te krabbelen.
Hij wist nog niet dat, op datzelfde moment, driehonderd kilometer verderop, de koning bezig was een executiebevel op te stellen.
Ik loop naar de achterdeur, draai hem op slot en sluit de gordijnen. Net als ik me om wil draaien, hoor ik iemand aan de deurklink rammelen.
Slide 8 - Drag question
Met de setting verwijst de narratologie naar ...
A
tijd
B
ruimte
C
ruimte en tijd
D
motieven
Slide 9 - Quiz
Als men spreekt over plot, dan gaat het over .....
A
tijd
B
ruimte
C
gebeurtenissen
D
moraal
Slide 10 - Quiz
Hoe noem je het als er iets spannends gebeurt en het verhaal springt terug in de tijd , naar een andere ruimte , andere plaats ?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch
Slide 11 - Quiz
Wat is 'de setting' in een verhaal?
A
de manier waarop iemand in de ruimte van een verhaal wordt gezet.
B
de ruimte in een verhaal
C
de tijd waarin het verhaal speelt
D
de tijd en ruimte waarin het verhaal speelt.
Slide 12 - Quiz
Als men spreekt over plot, dan gaat het over .....
A
tijd
B
ruimte
C
gebeurtenissen
D
moraal
Slide 13 - Quiz
De karakteristieke manier waarop de schrijver de taal gebruikt om zijn/haar verhaal te vertellen.
A
Setting
B
Narratologie
C
Stijl
D
Auctoriaal
Slide 14 - Quiz
Flashbacks en flash forwards helpen om een chronologisch verband aan te geven.
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
De vertelde tijd is de duur van het verhaal.
A
waar
B
niet waar
Slide 16 - Quiz
Een ik-perspectief kan onbetrouwbaar zijn. Het kan immers zijn eigen mening vertellen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 17 - Quiz
Een alwetend verteller die heel expliciet aanwezig is: dit noemt men neutraal perspectief.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
Narratologie betekent...
A
Verhalen vertellen
B
Verhaaltheorie
C
Analyseren van personages
D
Analyseren van motieven
Slide 19 - Quiz
Bij impliciete karakterisering spreekt men ook wel van ...
A
showing
B
telling
C
hearing
D
fishing
Slide 20 - Quiz
Een hij/zij verteller wordt ook wel personale verteller genoemd.
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quiz
Een bijpersoon noemt men ook wel een ....
A
round character
B
flat character
C
impliciet karakter
D
expliciet karakter
Slide 22 - Quiz
Een alwetende verteller wordt ook wel auctoriale verteller genoemd.
A
waar
B
niet waar
Slide 23 - Quiz
De verteltijd is de tijd die je nodig hebt om iets te lezen.