inchecken proza 16

Hoe goed kun jij je inleven in (hoofd)personages uit Sonny Boy?
Niet goed
Een beetje
Goed
Heel goed
TE goed (te meelevend)
1 / 24
next
Slide 1: Poll
NederlandsMiddelbare school

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes.

Items in this lesson

Hoe goed kun jij je inleven in (hoofd)personages uit Sonny Boy?
Niet goed
Een beetje
Goed
Heel goed
TE goed (te meelevend)

Slide 1 - Poll

Ik kan nu uitleggen wat ronde en vlakke personages zijn
Ja
Bijna
Niet helemaal
Absoluut niet

Slide 2 - Poll

grondelementen
personages
narratologie
gebeurtenissen
vertelperspectief
tijd
ruimte
plot
chronologie
causaliteit
stijl
betrouwbaarheid

Slide 3 - Drag question

Ik weet wat een setting is en hoe ik er een omschrijf.
Ja
Nee

Slide 4 - Poll

De verhaalstructuur is voor elk verhaal hetzelfde
ja
nee

Slide 5 - Poll

De verteltijd en de vertelde tijd zijn altijd gelijk aan elkaar
ja
nee

Slide 6 - Poll

Ik-perspectief 
Hij/zij-perspectief 
Alwetend perspectief 
Wisselend perspectief 
Je weet niet wie het verhaal vertelt, het verhaal is in de hij/zij-vorm geschreven. 
Meerdere personen krijgen het woord. Verteller is onderdeel van het verhaal. 
De verteller staat boven het verhaal, hij doet niet mee. Je leest de beleving vanuit meerdere personages. 
Je leest mee vanuit de hoofdpersoon. Je leest over zijn/haar gedachten en gevoelens. 

Slide 7 - Drag question

Ik-perspectief
Personaal perspectief
Alwetend perspectief
Ze stapte uit de auto, maar bleef met haar jas aan de gordel hangen. Ze viel recht vooruit met haar kin op de stoep. Dat gaat er niet mooi uitzien, dacht ze, terwijl ze probeerde weer overeind te krabbelen.
Hij wist nog niet dat, op datzelfde moment, driehonderd kilometer verderop, de koning bezig was een executiebevel op te stellen.
Ik loop naar de achterdeur, draai hem op slot en sluit de gordijnen. Net als ik me om wil draaien, hoor ik iemand aan de deurklink rammelen.

Slide 8 - Drag question

Met de setting verwijst de narratologie naar ...
A
tijd
B
ruimte
C
ruimte en tijd
D
motieven

Slide 9 - Quiz

Als men spreekt over plot, dan gaat het over .....
A
tijd
B
ruimte
C
gebeurtenissen
D
moraal

Slide 10 - Quiz

Hoe noem je het als er iets spannends gebeurt en het verhaal springt terug in de tijd , naar een andere ruimte , andere plaats ?
A
flashback
B
flash forward
C
cliffhanger
D
chronologisch

Slide 11 - Quiz

Wat is 'de setting' in een verhaal?
A
de manier waarop iemand in de ruimte van een verhaal wordt gezet.
B
de ruimte in een verhaal
C
de tijd waarin het verhaal speelt
D
de tijd en ruimte waarin het verhaal speelt.

Slide 12 - Quiz

Als men spreekt over plot, dan gaat het over .....
A
tijd
B
ruimte
C
gebeurtenissen
D
moraal

Slide 13 - Quiz

De karakteristieke manier waarop de schrijver de taal gebruikt om zijn/haar verhaal te vertellen.
A
Setting
B
Narratologie
C
Stijl
D
Auctoriaal

Slide 14 - Quiz

Flashbacks en flash forwards helpen om een chronologisch verband aan te geven.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

De vertelde tijd is de duur van het verhaal.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Een ik-perspectief kan onbetrouwbaar zijn. Het kan immers zijn eigen mening vertellen.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quiz

Een alwetend verteller die heel expliciet aanwezig is: dit noemt men neutraal perspectief.
A
waar
B
niet waar

Slide 18 - Quiz

Narratologie betekent...
A
Verhalen vertellen
B
Verhaaltheorie
C
Analyseren van personages
D
Analyseren van motieven

Slide 19 - Quiz

Bij impliciete karakterisering spreekt men ook wel van ...
A
showing
B
telling
C
hearing
D
fishing

Slide 20 - Quiz

Een hij/zij verteller wordt ook wel personale verteller genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 21 - Quiz

Een bijpersoon noemt men ook wel een ....
A
round character
B
flat character
C
impliciet karakter
D
expliciet karakter

Slide 22 - Quiz

Een alwetende verteller wordt ook wel auctoriale verteller genoemd.
A
waar
B
niet waar

Slide 23 - Quiz

De verteltijd is de tijd die je nodig hebt om iets te lezen.
A
waar
B
niet waar

Slide 24 - Quiz